148 halen, wat we vroeger over de vorming van het soldatengemoed hebben gezegd. Vooral is het de compagniescommandant, die bui ten de kazerne de gelegenheden moet weten te vinden, die hem om allerlei redenen daarbinnen niet kunnen worden geboden. Aan een eerste voorwaarde voor het welslagen in zijn pogin gen moet daarbij echter worden voldaan, n.l. deze: zijn omgang met de jonge lui mag voor dezen geen „dienst" zijn. Is dit het geval, dan zal zelfs zijn meest ernstige streven met onwelwillend heid bejegend, en zijn beste bedoelingen met hoon of spot be antwoord worden. Van hem zelf is dan gebleken, hij niet vol ledig als leider kan optreden, en deze buiten den dienst getoonde ongeschiktheid zal in den dienst zijn schadelijken invloed zon der twijfel doen gelden. De omstandigheid, dat het gezag, hier zuiver als „blind" gezag bedoeld, in Indië hoog moet worden gehouden, heeft gemaakt, dat de vormen en ceremoniën bij alle openbare gelegenheden een voorname rol spelen, en noodig is het daarom, den jongen 2en luitenant reeds dadelijk daarin te onderrichten, opdat hij als man van de (Indische) wereld, tegen de etiquette later niet zon dige. Hij moet dus weten, wat hij b.v. op een receptie bij den resident aan deze autoriteit verschuldigd is, en waarin zijn eer- biedsbetoon moet bestaan, indien hij een generaal een beleefd heidsbezoek brengt. Men meene echter niet, dat dit onderricht iets met leiding, als waarover we het hier hebben, heeft uit te staan. Het kan slechts worden aangemerkt als een fatsoeneeren van het uiterlijke beeld, maar het innerlijke wezen, het karakter, blijft daarbij onaangeroerd. Dit mogen zij wel niet vergeten, die nu nog steeds in den waan verkeeren, dat een volleerde saletjon ker geen vorming meer behoeft, of die ter goeder trouw de leer school van den Indischen vormendienst als het meest werkdadig© middel eener goede leiding beschouwen. Iets wat men o.i. wèl tot de opvoeding van den 2en luitenant moet rekenen, is het geven van wenken en raad betreffende het meer intieme maatschappelijke leven. Zoo achten we het niet minder dan plicht van den compagniescommandant, om een voor het eerst in Indië aangekomen 2en luitenant, bijaldien hij onge huwd is, te waarschuwen tegen het concubinaat. Hoe mooi men deze instelling ook moge voorstellen als heilzaam palliatief voor

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 170