149
slechtere toestanden, het is onze innige overtuiging, dat de voort
durende omgang met de inlandsche vrouw in zedelijk opzicht
een noodlottigen invloed uitoefent op elk aan Europeesche be
schaving gewend persoon 1). De band, op jeugdigen leeftijd vaak
zoo onbezonnen gelegd, is menigeen in later jaren meer dan knel
lend geworden, en oorzaak geweest, dat veel moreele kracht, door
het bloot-stoffelijke als het ware geabsorbeerd, tot geen ontwik
keling kwam en voor het leger verloren ging.
Ook komt het ons geenszins misplaatst voor om, zonder daarbij
den strengen zedenmeester te gaan uithangen, de ongehuwden
opmerkzaam te maken op de gevolgen, die het toegeven aan de
geslachtsdrift na zich sleept. Aangenomen, dat in het „il faut
que la jeunesse se passé" een opvoedkundige gedachte schuilt, moet
toch in elk geval erkend worden, dat deze spreuk voor den 2en luite
nant zeer gevaarlijk wordt, indien hij gaat meenen, met haar
elk zijner debauches te kunnen verantwoorden. Deze opvatting
van het „recht der jeugd" is in lijnrechten strijd zoowel met het
belang van den individu als met dat van den dienst. Te weinig
wordt ten aanzien van dit laatste belang door de ouderen bedacht,
dat de 2e luitenant, hij moge in jaren nog niet veel meer dan een-
jongeling zijn, toch trots zijne jeugd reeds van den eersten dag zij
ner in-functie-stelling af, als meerdere en dus als voorganger van
zijne inferieuren moet optreden en van hem de bezieling moet
uitgaan, om hen tot zedelijkheid, oppassendheid en matigheid aan
te sporen. Vooral in ons Indisch leger is dit van zooveel ge
wicht. Het nog altijd onmatig drankgebruik en bovenal de angst
wekkend vele gevallen van vrouwenziekten toonen, dat het met
onze minderen nog verre van rooskleurig gesteld is. Al kunnen
we dit voor verreweg het grootste deel wijten aan de scheeve
verhoudingen, waarin de soldaat tegenover de hem omringende
samenleving staat, voor ons zou het antwoord toch verre van
vleiend moeten klinken, indien eens werd gevraagd, wat dan
wel het officierskorps doet, of tracht te doen, om tot verbetering
van dezen ellendigen toestand te kunnen geraken.
Is door het vermijden van futiliteitenhet achterioege laten van onge
motiveerde controleen door een oordeelkundig optreden van den meer-
1) Hoe we over het kazerne-concubinaat denken, moge blijken uit ons opstel daar
over. I. M. T. 1901 No 12.