150 dere den luitenant diens plicht aangenaam gemaakt, dan volgt, zijn vroegere opvoeding en opleiding staat ons hiervoor borg, liefde voor dien plicht van zelf. Aan de eerste noodzakelijk te stellen voorwaarde, zijn minderen met gelijke liefde voor hun plicht te kunnen bezielen, is alsdan voldaan. Nochtans, hoe weldadig zijn voorbeeld nu ook op hen zal terug werken, hierdoor alleen zal hij bezwaarlijk meer dan op één lijn kunnen worden gesteld met de besten zijner inferieuren. Van hem als officier moet echter worden verwacht, dat hij niet gelijk, maar hooger dan dezen zal staan, omdat, zoodra hij als 2e luite nant in functie is gesteld, hij als leider van hen moet optreden. Behalve liefde voor zijn plicht te leeren koesteren, is het daar om van het grootste belang den jongen officier er op te wijzen, dat hij op zijn beurt in het bezit moet zijn van een intellectueel en moreel overwicht op zijne ondergeschikten, wil hij over dezen kunnen heerschen, zonder toepassing van dwang. Nu zal het too- nen van zijn verstandelijke meerderheid hem natuurlijk niet moei lijk vallen en daarover kunnen we dus verder het zwijgen be waren. Niet alzoo is het met het moreel overwicht gesteld. Dit toch moet hoofdzakelijk worden aangebracht door de school van het leven, en hierin is de jeugdige 2e luitenant nog een leerling uit de eerstbeginnende klasse. Best kan het gebeuren, en zelfs niet ver van den regel zijn, dat hij aanvankelijk ten deze bene den het gros zijner inferieuren staat. Het moreel overwicht toch is voor een belangrijk deel afhankelijk van de wijze, hoe men den levensstrijd voert, en hoe men daaruit te voorschijn treedt. Niet ieder valt die kamp even zwaar. Hoe vinniger hij is, hoe meer krachtsinspanning geëischt wordt. En nu is de strijd van de meesten onzer minderen verre van een kleine schermutseling geweest. Yelen zijn daarin staande gebleven, hebben zelfs over wonnen; anderen ook zijn gevallen, mogelijk zóó diep, dat op richten uit zich zelf een onmogelijkheid is. Maar allen hebben door den hun opgelegden dwang om te moeten strijden toch dit op den 2en luitenant voor, dat zij daarbij hun krachten hebben moeten oefenen en stalen, vóór hij zich behoefde aan te gorden, ja, vóór hij zich wellicht van het bestaan van een strijd bewust was. Het hier gezegde verklaart het gevoel van zekere kleinheid, hetwelk veel jeugdige 2e luitenants, vooral hen, afkomstig van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 172