151
de K. M. A., overmeestert, indien zij voor de eerste maal tegen
over een Europeesche compagnie komen te staan. Dat zij zich
daarvoor niet schamen, of men hen daarover hard valle! Dezulken
zijn juist het meest voor leiding van de zijde hunner superieu
ren vatbaar, omdat ze door de aanwezigheid van dit gevoel het
bewijs leveren, een eenvoudig en voor moreele indrukken ont
vankelijk gemoed te bezitten. Alleen een vermeende grootheid,
als vrucht van eigenwaan of pedanterie, kan oorzaak wezen, dat
de jonge officier zich zelf van het eerste oogenblik af aan als
meerdere in het hier besproken opzicht beschouwt. Echter, on
gelukkig genoeg èn voor den dienst, èn voor hem zelf, zien of
voelen zijne minderen die superioriteit geenszins, en erkennen haar
mitsdien niet.
Het voorgaande zal aanleiding geven te meenen, dat in het
gemis van moreel overwicht moeielijk is te voorzien, en dit den
2en luitenant een beletsel moet wezen, reeds dadelijk als leider
te kunnen optreden. Inderdaad moet worden gezegd, dat deze mee
ning alleszins juist is. Ware zijne voorafgaande opleiding niet
zoo eenzijdig en alleen op de ontwikkeling van het intellect ge-
richt geweest, het „moeielijke" om een moreel overwicht te ver
krijgen zou kunnen worden geschrapt. Nu komt de bij die opleiding
vastgegroeide eigenwaan als een slagboom te voorschijn, die, ten
minste voorloopig, den weg naar zelf- en menschenkennis ver
spert. Een zuiver oordeel over en een juiste waardeering van zijn
ondergeschikten is daardoor vooreerst niet mogelijk geworden,
en het gevaar bestaat, dat de kiem, waaruit het overwicht moet
opbloeien, verdroogt, verstikt.
Geheel anders wordt het, indien de jonge officier, door geen
waanwijsheid verblind, inziet, wat hem ontbreekt. Dan zal hij
de mannen, hem als zijn „minderen" aangewezen, als zijn „meer
deren" beschouwen, en wel als meerderen in levenservaring,
levenswijsheid en practischen zin. En uit die erkenning zal
wederkeerige achting voortspruiten. Dit, zoo geheel een gevoelsui
ting, spreekt tot het gevoel, en wordt hierdoor verstaan; zij is
daarom de onmisbare sleutel, waarmede de toegang tot het
gemoed kan worden ontsloten. En dit is de eerste voorwaarde
om invloed op iemand te verkrijgen, dat men diens gemoed kan
bewegen, en zijn hart kan verstaan. Dan zal, geholpen door het