216 lijkt van wel. De weinige schrijvers over toekomstig veldge schut, die in de laatste vier jaar in het I. M. T. van hunne meening deden blijken, schijnen eene andere meening te zijn toe gedaan of hebben zij soms als axioma aangenomen, dat Indisch veldgeschut per sé minderwaardig moet zijn? 1) Er is één uit zondering. 2) B. heeft zich vrij gemaakt van de oude sleur en verklaart in afl. 10 van 1902: „Naar mijne meening moeten we denzelfden vuurmond als de Europeesche legers bezitten." Het proefkanon van 7 cM. verschiet eene G-.K. van 5,3 KG. (waarin 235 kogeltjes van 11 gram) met eene V0 van 440 M.. Het proefkanon zal dus ballistisch lager staan dan de Europeesche veld vuurmonden 3) en deze minderwaardigheid zal op het slag veld nog grooter zijn dan op het proefveld. Waarom toch is het wenschelijk zooveel mogelijk kogeltjes in de G.K. op te nemen? Niet alleen om het aantal treffers per schot te vergrooten, in dien men ingeschoten is, maar ook, en ons inziens in de eerste plaats, om minder spoedig mis te schieten. Bij behoud van de zelfde trefferdichtheid toch, zal bij een grooter aantal kogeltjes zoowel de diepte als de breedtewerking grooter zijn. Aangezien in de toekomst de doelen zich zooveel mogelijk tegen gezicht zullen dekken liggende of kruipende infanteriegemaskeerde, indirect vurende artillerie zal van een nauwkeurig inschieten slechts zelden sprake kunnen zijn; mocht dit al eens door bij zondere omstandigheden, als de nabijheid van zich duidelijk af- teekenende terreinvoorwerpen, gelukken, dan zullen de doelen "trachten zich door eene veelal niet waar te nemen verplaatsing aan het vuur te onttrekken. Daarom is het van overwegend belang, dat de werkingsfeer van het enkele G.K. schot zoo uit gebreid mogelijk zijelk kogeltje, elke meter aanvangssnelheid meer is dus voordeelig. Maar er is nog een andere reden, die ons tot schrijven noopt; men 1) De heeren J. F. Baerveldt in afl. 8. van 1900 (Y0 500 M.; G. K. van 5,50 KG.)» C. in afl. 11 van 1900 (550 M. en 5,2 KG.), G. L. J. Holle in afl. 4 van 1901 blz. 284., H. F. in afl. 7 van 1902 blz. 44. en ten slotte V. E. H. in afl. 10 van 1902 (500 M. en 5 KG.) 2) Misschien is H. C., die eenige artilleristische opmerkingen in afl. 9 van 1901 schreef, een tweede uitzondering. Hij spreekt zich echter niet duidelijk over deze quaestie uit. 3) Vorenstaande getallen werden ons door een collega, die het materieel bijna dage lijks ziet, meegedeeld. Hij voegde erbij, dat de uitwerking van het G. K. schot gemid deld 23 c/0 minder was dan bij het Duitsche veldgeschut 96.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 238