5 -
jeugd heeft een ontvankelijk gemoed en is zeef vatbaar voor
indrukken. Bovendien is er bij jongelieden, wier opvoeding als
kind niet verwaarloosd werd, doorgaans een kern, zij het nog
onontbolsterd, te vinden, waarin het verlangen naar het verhe
vene, het goede, in één woord het rein-menschelijke besloten ligt-
Of die kern wel of niet tot ontkieming komt, zal veel van de
omstandigheden afhangen, maar zeker is, dat hierop de onmid
dellijke chef een overwegenden invloed zal uitoefenen. Wij zeg
gen hier „zal" uitoefenen, omdat het geval, dat geen invloed van
dezen uitgaat, ondenkbaar, en een neutraal optreden van hem
niet mogelijk is. Behalve dat de belangen van den dienst een
aanhoudend ingrijpen van zijn kant noodwendig eischen, zou
zelfs het zich niet bemoeien met den ondergeschikten officier
aanleiding geven tot een slechten invloed op dezen, wijl, zooals
we reeds vroeger meermalen opmerkten, in de opvoedkunde geen
vorming met misvorming gelijk staat.
En wat we hier zeiden van den onmiddellijken chef, geldt ook,
hoewel in mindere mate, van alle oudere officieren, inzonderheid
de hoogere chefs en compagniescollega's. Allen hebben tegenover
de jongere officieren een roeping te vervullen, die niemand,
zonder nadeelige gevolgen voor de laatsten, kan verwaarloo-
zen of negeeren. Goede leiding zal hen, en dus ook het leger, ten
zegen, geene of slechte leiding ten verderve zijn.
Hebben we in het voorgaande de aandacht gevestigd op het
beletsel, dat er van den kant der nieuw benoemden bestaat om
de leiding der ouderen tot haar volle recht te doen komen, jam
mer genoeg moeten we tevens constateeren, dat ook die ouderen
niet altijd „the right men" zijn.
In de voornaamste plaats dient er aan herinnerd te worden,
dat ook zij verstoken zijn gebleven van een vorming, die hen ge
schikt zou hebben kunnen maken voor dit deel der taak. De
tijd, dat een elk zich maar een brevet als opvoeder kon uitreiken,
is lang voorbij, en algemeen wordt erkend, dat, om ten deze later
practisch nuttig te kunnen zijn, een meer ernstige voorberei
ding wenschelijk is.
Het moet daarom voor den onpartijdigen paedagoog een vreem-
■de zaak blijven, dat men in de officierskringen maar altijd den