6 mond vol heeft over „leiden", terwijl toch eigenlijk niemand onzer de bevoegdheid daartoe bezit. Slechts één verklaring is hiervoor te vinden, n.l. deze, dat ook dit op rekening gesteld moet worden van onze zucht tot zelfoverschatten. Het zelf- verheffen is ons bij onze militaire opvoeding als met den paple pel ingegeven, en hoewel door de latere aanraking met de volle menschenwereld onze eigenliefde getemperd werd en onze te hoog dravende ideeën omtrent militaire voortreffelijkheid in een matig en gepast tempo werden bedwongen, zijn toch in alge- meenen zin de sporen van de verkeerde vorming nog geenszins verdwenen. Wij zouden ons wel wachten dezen karaktertrek van het offi cierskorps aan te roeren, ware het niet, dat de noodzakelijkheid ons hiertoe dwingt. Het is nu eenmaal onmogelijk iemand den weg te wijzen, zonder dien zelf te kennen en, vergeten wij het niet, de weg, dien wij aan jongeren te toonen hebben, begint bij het eigen Ik. Daar is niets aan te doen. Zonder be hoorlijke zelfkennis geen wijsheid, en zonder wijsheid geen zui vere opvatting en uitvoering van de taak, die de inferieuren recht hebben van ons te vorderen. Yan eigen voorbeeld en op treden moet licht uitstralen naar buiten, zal dit anderen ont vonken; alleen dan behoeft de uitoefening van ons gezag niet met die van dwang gelijk te worden gesteld. Het is als een onafwijsbare eisch aan te merken, dat in het leger de beteekenis van gezag helder voor oogen staat, natuur, lijk,- in de eerste plaats bij de officieren (1). Ieder onzer is het duidelijk, dat de nadeelige gevolgen zich onmiddellijk vertoonen, indien zich dit te zwak uit, maar minder algemeen wordt het ingezien, dat het gezag, zal hiervan de meest mogelijke kracht uitgaan, op een andere basis dan die, door welke wet of voorschrift verkre gen wordt, moet rusten. Hiermede willen we niet zeggen, dat de verordeningen, welke den meerdere gezagsuitoefening opleggen of veroorloven, kunnen worden gemist. Ze zijn onvermijdelijk,- (1) Dit opstel was reeds voor de pers gereed, toen ons het artikel over „De beteeke nis van gezag" van Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lobman (Onze Eeuw, Maart 1902) onder de oogen kwam. Het verheugt ons te kunnen mededeelen, dat onze hier geuite denkbeel den vrij wel passen in het kader der beschouwingen van dezen geleerden schrijver. Het gezag, steunende op den Bijbel en op kerkelijke wetten of religieuse overwegingen, blijve hierbij, als niet ter zake dienende, buiten bespreking.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 26