248 - poging tot ontvluchten zijn verdronken. Dit zijn voorvallen, die er bij den vijand de schrik inbrengen, maar nog beter kunnen wij den in vloed van den offensieven geest beoordeelen bij het omkeeren der rol len; want in geheel Indiö werd toch een huivering gevoeld bij de berichten der enkele drieste klewangaanvallen, enkele maanden gele den in het Meulabo'sche. Gelukkig was de indruk bij de met offen sieven geest bezielde troepen in Atjeh zelf niet zoo sterk als buiten dit gewest en lang niet zoo als na den grooten aanval in Edi '89, waarvan de terugslag nog een jaar daarna in het oefeningssysteem en het optreden in Atjeh werd gevoeld. Teekenend is hetgeen in der tijd de toenmalige kap4. Graafland als comd'. van het korps marech. zeide: „ik moet de menschen zoover hebben, dat ze hun klewang wegwerpen en met de handen den vijand te lijf gaan"; dit sluit ten minste het strijden op een afstand, het ellendige „stelling nemen" geheel uit. Mogen alle officieren doordrongen worden van de noodzakelijkheid deze schijnbaar gevaarlooze en toch zoo gevaar lijke methode voor eeuwig te verbannen. Yoor 't overige zoude ik 't klinkt vreemd en is toch zuiver waar kunnen verwijzen naar onze mooie jongensboeken van Aimard en Cooper, waarin tal van practische wenken voorkomen en waaruit veel voor onzen kleinen oorlog kan geput worden. Doet daaraan toch niet denken het verhaal van een marechaussee- luit114., die, des nachts het spoor van den vluchtenden vijand bijster, in een groote alang-alang vlakte zijn troep voorging, met de hand tastende in de van dauw vochtige alang-alang, tot hij het pad terugvond, waar de Atjehers, die juist gepasseerd waren, den dauw van de alang-alang hadden afgeschud; of van den officier van hetzelfde korps, die in eenige ladanghuisjes zich met zijn troepje eenige uren onbeweeglijk hield, om een groote vijan delijke bende te verschalken, die blijkbaar in dubio verkeerende of zich vriend dan wel vijand daar ophield, schijnbaar weg trok, dan weder tot op 3 a 400 M. naderde en nu en dan in de lucht schoten loste. Werkelijk, we zijn de laatste jaren in ons opstreden in dit gewest reuzenschreden vooruitgegaan en de officieren, die hier langen tijd zijn, zijn ware spoorzoekers geworden. Is het wonder, dat aan het behoud van deze officieren zoo veel waarde wordt gehecht en dat nieuwelingen, van Java aankomende, ietwat wantrouwig worden aangezien, omdat hun opleiding zoo geheel anders was en er velen zijn, die den slag van dit typisch op treden nimmer te pakken zullen krijgen. Atjeh is geen land van proefnemingen, want een mislukte proef komt ons veel te duur te staan; afgescheiden toch van het verlies aan kostbare menschenlevens is de moreele slag enorm groot, vooral in 't oog van den fanatieken Atjeher.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 270