251 Daggelden. Het geval heeft zich in 1901 eenige malen voorgedaan, dat officieren, die ter nadere indeeling waren aangekomen en bestemd waren voor het subsistentenkader te Koeta-Radja, reeds bij aankomst te Oeléë Lheue werden bekend gemaakt met hunne indeeling, waardoor somtijds de reis in andere richting moest worden voortgezet. Op grond van het bepaalde bij art. 35 a sub c en d werd dan op de reisorders aangeteekend, dat te Oeléë Lheue was verblijf gehouden in afwachting van scheepsgelegenheid bij verandering van bestemming. De omstandigheid nu, dat Oeléë Lheue vrij dicht bij Koeta-Radja ligt (dicht genoeg om gouvernements reizigers op eigen kosten met een gouvernements stoomtram te laten reizen) kan hierbij van geen invloed zijn. Uitgaande toch van de meening „daggelden zijn een tegemoetko ming voor extra uitgaven bij verblijf buiten de standplaats" zou ook te Koeta-Radja daggeld moeten zijn toegekend. Maar neendie meening bleek onjuist te zijn! Het Departement van Oorlog besliste toch, dat volgens het sedert jaren gevolgde beginseldat eene reis ter nadere indeeling eindigt op de hoofd plaats van het commandement, waarheen de officier wordt gedirigeerd, (heeft iemand ooit een dergelijke bepaling in de Reisregelen aangetroffen de reis reeds te Oeléë-Lheue geen hoofdplaats) als geëindigd moet wor den beschouwd. Bijgevolg werden geen daggelden uitbetaald, maar werd wel indem niteit huishuur genoten (als er ten minste geen huis was), tenzij reeds indemniteit was genoten (o a. de gehuwden, die hun gezin hadden achter gelaten). Ik stel mij dat zoo voor, dat een officier, die slechts tijdelijk, ja zeer tijdelijk zelfs, ergens vertoeft, een huis gaat betrekken en dat voor een paar dagen laat meubileeren. Wordt het geen tijd om met dat sedert jaren gevolgde beginsel te breken en eenvoudig te bepalen dat binnen zekere grenzen daggeld wordt toegekend overal en te allen tijde waar slechts tijdelijk wordt verblijf gehouden X. Over het opschorten en inhalen van disciplinaire straffen. Bij gouvernementsbesluit dd. 1 Januari 1873 No. 1 was bepaald o. m. „Indien een zoodanig gestrafte om reden van ziekte uit het cachot moet „worden ontslagen, zal hij na zijn herstel(ling) den ontbrekenden straftijd „in cachot moeten doorbrengen", terwijl in het Reglement op de 2e klasse van Militaire Discipline eveneens eene bepaling voorkomt omtrent het opschorten van straf. Deze uitzonderings-of bijzondere bepalingen zouden brengen tot de conclusie (uitzonderingen bevestigen den regel), dat dis- Dl. I, I9CR. 17

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 273