254 ook in de Moekim VII gehandhaafd, doch door doelmatige instructie's en een tactvol gebruik van de ten dienste staande dwangmiddelen, worden d& hoofden genoopt tot het nemen van die maatregelen, welke het Bestuur ter verzekering van rust, orde, veiligheid enz. noodig acht. Wijze van Bestuur. 6. Onderhandelingen met den Pretendent Soeltan of met andere vijan dige hoofden zijn verboden. Zij behooren zich onvoorwaardelijk te onder werpen en zoolang zij zulks niet doen, is slechts één gedragslijn tegenover hen aangewezente trachten zich van hen meester te maken. 7. Waar de militaire macht tegen vijandelijke benden optreedt en de bevolking die benden steunt of wel de aanwezigheid er van voor ons ver heimelijkt, zal die bevolking of het betrokken landschap dan wel een of meer der hoofden of zoowel hoofden als bevolking beide met boete worden gestraft. Vermogensstrafïen moeten de meest gewone zijn en daarvan mag alleen bij de zwaardere misdrijven worden afgeweken en bij onwil om do boete te voldoen. Het is volstrekt overbodig dadelijk over te gaan tot ver banning of veroordeeling tot dwangarbeid. 8. Bij het opleggen dier boete zal met oordeel te werk moeten worden gegaan en rekening moeten worden gehouden met het in de Atjehsche adat gegronde beginsel der solidaire aansprakelijkheid, hetwelk bij de- Atjehers zoowel in burgerlijke- als in strafzaken geldt. Het is een uitnemend middel om de onrustige elementen der bevolking door de rustige in toom te doen houden. Het eischt evenwel eene om zichtige toepassing, want niet alleen zal er rekening gehouden moeten worden met de draagkracht van de hoofden en bevolking, maar ook moet er gelet worden op gradatie bij het opleggen der straf. Aanvangend met een niet al te groot bedrag en opklimmend tot hoogere bedragen, indien men voortgaat zich niet te gedragen naar onzen wenschl Yoorts behoort men zich nauwgezet af te vragen aan welke personen of kampongs of landschappen de boeten worden opgelegd, waarbij als regel geldt, dat de aansprakelijkheid zich uitstrekt tot alles wat binnen de gren zen van het gebied voorvalt. Intusschen is ook hier grondige overweging noodzakelijk, want uit het feit, dat uit een kampong door een bende ge schoten wordt, mag nog niet altijd worden afgeleid, dat de bevolking die bende steunt; evenmin als men uit het z. g. „waarschuwen" dat een bende in de nabijheid is, mag afleiden, dat er geenerlei schuld bij hoofden of bevolking te vinden is. Vaak zal er ook aanleiding bestaan zoo er vijandelijkheden of andere onregelmatigheden voorkomen de straf zoowel toe te passen op de kam pong of het landschap, vanwaar de bende afkomstig is, als op de streek waar de ongeregeldheden voorvielen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 276