256
13. Het onderhoud van aangehouden voorname vrouwen en kinderen
zal gewoonlijk gedragen kunnen worden door familieleden.
Hetzelfde geldt van de aanhouding van personen, die nog niet voldaan
hebben aan de hen gestelde eischen (sub 11).
14. Behalve de onafgebroken vervolging der benden enz. is het tot
opheffing van alle voor een rustigen en ordelijken toestand schadelijke
invloeden noodig de hoofden aan orde en tucht te gewennen en hun
gezag over de bevolking te schragen.
15. Op grond van het feit, dat de Atjehers bekend zijn om hunne
overgroote neiging tot beraadslagen, overleggen (moepakat), bebooren de
ingrijpende bestuursmaatregelen, zooals b. v. registratie, wegenarbeid
enz., zooveel doenlijk besproken te worden, niet alleen met de landshoof-
den, doch ook met de ondergeschikte hoofden, die meer dagelijks met
den geringen man in aanraking komen.
Die mindere hoofden raken door die vergaderingen meer vertrouwd
met onze bestuursmaatregelen, zij begrijpen onze bedoelingen beter, en
staan daardoor minder bloot aan allerlei bedriegelijke voorstellingen om
trent die bedoelingen, terwijl ten slotte onze voortdurende aanrakingen
met die hoofden, de landshoofden zullen verhinderen voort te gaan met
hunne willekeurige handelingen en knevelarij jegens de bevolking.
16. Elke bestuursmaatregel moet in zijne uitvoering zooveel mogelijk
gegrond zijn op de Atjehsche adat en getoetst worden aan den maat-
scnappelijken toestand der bevolking, zoodat het duidelijk zij, dat wij op
de aloude volksinstellingen geen inbreuk maken.
Om zich tegen vergissingen te dien opzichte te vrijwaren is derhalve
de opvolging van het voorgeschrevene in art. 15 dringend noodzakelijk-
Bovendien dragen de ingevoerde maatregelen dan den stempel van door
de hoofden gewettigd te zijn.
17. Eenmaal genomen beslissingen aangaande gewichtige belangen,
vooral ten aanzien van zaken, waarin de beurs betrokken is, moeten ook
algemeen worden bekend gemaakt, waar mogelijk door aanplakking op de
geude's of andere druk bezochte plaatsen.
18. Het Bestuur moet vooral trachten op de hoofden een zoodanigen
invloed uit te oefenen, desnoods door dwang middels boeten, dat zij er
toe gebracht worden hunne veelal passieve houding te laten varen en daar
entegen hun gezag krachtig te doen gelden tegen alle onrustige elementen.
19. Ruwe en onaangename of hooghartige bejegening van de hoofden
is streng verboden; de voorname hoofden en grooten behandele men steeds
met bijzondere voorkomendheid en houde hunne positie vooral hoog te
genover hunne ondergeschikten.
Daarentegen mag den hoofden niet worden toegestaan, dat zij zich in
kleeding en vormen ongepast betoonen en moet hen dit worden opgemerkt.