260 kan, opdat geen lasten aan de bevolking worden opgelegd voor wegen, welker nut over een of twee jaren problematiek is te achten. 30. De aanleg der wegen geschiedt in heerendienst; waar geen be volking aanwezig is of waar de druk te zwaar zou worden, geheel of ten deele voor rekening van de hagil djalan kas. De bruggen van duurzaam materiaal worden voor rekening dier zelfde kas gebouwd. 31. Waar de bevolking uitweek en de aanleg van wegen niet kan wor den verschoven, geschiedt die mede voor rekening van het genoemde fonds, onder voorbehoud nochtans om de kosten van aanleg op de later terugkee- rende bevolking te verhalen. Ook bij gedeeltelijk uitwijken der bevolking behooren de terugkeerenden hun aandeel in geld op te brengen om daar mee de geblevenen, die dubbel werk hebben verricht, schadeloos te stellen. 32. Alle hoofdwegen moeten minstens 5 meter breed zijn. Waar uit een vroegere periode nog wegen van geringere breedte zijn, verdient het aanbeveling die wegen eerst te verbreeden, wanneer de thans nog in aanleg zijnde wegen geheel voltooid zijn, tenzij het verbreeden zonder bezwaar gelijktijdig kunne geschieden. 33. Hoewel vooralsnog militair toezicht in vele streken nog niet kan worden gemist om verzekerd te zijn van behoorlijk werk, maar vooral om een behoorlijke opkomst van heerendienstplichtigen te waarborgen moet toch getracht worden een en ander te regelen alleen met behulp van de hoofden. 34. Waar de aanleg der wegen (waaronder, overal waar karrentransport te verwachten is of ontstaat, ook de verharding behoort) gereed kwam behooren de ambtenaren zooveel mogelijk naar vaste regelen het onder houd te doen plaats hebben, door te bepalen op welke tijden en tot welk aantal de heerendienstplichtigen moeten opkomen. Op die vaste dagen kan men dan het aantal arbeiders doen controleeren door militaire patrouilles, welker commandanten tevens zoo noodig de noodige aanwijzingen bij het werk doen. 35. De regeling van den heerendienst moet zoodanig geschieden, dat der bevolking geene belemmering worde in den weg gelegd ten opzichte van sawahbouw als anderszins, voor de uitoefening van hare bedrijven moet haar steeds den noodigen tijd worden gelaten; meer dan 52 werk dagen per man en per jaar mogen niet worden gevergd, later geleidelijk tot ongeveer de helft te verminderen. 36. Hoewel van minder urgentie dan de groote wegen, zijn toch ook noodzakelijk behoorlijke verbindingen van de kampongs met de hoofdwegen. Eeeds in het belang van het politioneel toezicht, vooral bij nacht, zijn die wegen voor welker breedte 2 a 2,5 M. voldoende is, noodig. Ook door de kampongs zelf behooren zulke wegen te worden aangelegd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 282