263
Peureula' mag niet verhinderd worden in en uit te voeren over Idi b.v.;
Soesoeh kan evengoed alles betrekken uit Meulaboh, als uit Tapa' Toean
Maar dit beginsel van vrijheid eischt dan ook nadrukkelijk eene zorg
vuldige administratie in den geest van punt 46, 47 en 48.
50 Eenmaal per kwartaal maken de controleurs de overgeschreven
bedragen, ter uitbetaling aan de betrokken hoofden, aan elkaar over.
51. Waar ook mindere hoofden dan de landshoofden een aandeel in
de hagil of wasé krijgen, behoort de uitbetaling zooveel mogelijk aan de
rechthebbenden zelf te geschieden.
52. Waar naast de heffingen van het bestuur nog enkele andere kleine
heffingen zijn toegestaan, zooals kamsèn adat hareja op keudes, prauw-
passen enz. (vide mijne beschikking op de missive van den controleur
Frijling dd. 11 December 1900, No. 721/K. Apostil van den Ass. Res.
der Onderhoorigheden van Atjeh aan den controleur van Lhö' Seumawè
dds. 15 December 1900 no. 1325a) behooren die heffingen te worden ge
regeld en die regeling, door aanplakking op de keude's, ter algemeene
kennis te worden gebracht.
53. Waar dit hoofddoel nu allerminst uit het oomag worden ver
loren, moet echter eveneens worden gelet op den smokkelhandel, dien men
ten strengste moet tegengaan.
Rechtswezen.
54. Omtrent het strafrecht wordt verwezen naar mijne circulaires No.
1563/20 en 2410/20 respectievelijk van 2 Juli en 24 October 1901, terwijl,
!n afwachting van eene Regeeringsbeslissing aangaande de vraag wie in
de Onderhoorigheden als Gouvernementsonderdaan moet worden beschouwd,
mijn schrijven van 5 Februari 1901 no. 114/K. (Apostil van den Ass. Res.
der Onderhoorigheden van Atjeh ddo. 15 Februari 1901 no. 219a) ter op
volging wordt aanbevolen.
55. In aansluiting aan art. 18 der Instructie voor den Gouverneur
van Atjeh, waarbij verboden wordt, dat onderlinge geschillen door de
hoofden van verschillende staatjes met de wapens berecht worden, wordt door
mij bevolen, dat de ambtenaren ook met gestrengheid zullen optreden tegen
de toepassing van het Atjehsche wraak- en vuistrecht onder de bevolking.
De ingeboren zucht van den Atjeher tot eigen berechting moet, in het
belang van orde en veiligheid, met alle ten dienste staande middelen
worden tegengegaan.
56. Noodig is daartoe, dat de ambtenaren ook invloed uitoefenen op de
rechtsspraak in gewone burgerlijke zaken, die veelal, door het blijven
sleepen, aanleiding gaven tot toepassing van het vuistrecht, dat op zijn
beurt voedsel gaf aan het wraakrecht.
57. Hoewel het vooralsnog onmogelijk is om van alle zaken het bur-