264 gerlijk recht betreffende kennis te nemen en nog minder om op de berech ting dier zaken scherpe controle te oefenen, moet men toch steeds voor oogen houden, dat een goede toestand niet verkregen wordt zoolang de bedeeling van het recht uitsluitend in handen der hoofden gelegen is. 58. Men moet trachten te verkrijgen, dat alle eenigszins belangrijke zaken ten kantore van den ambtenaar worden voorgebracht, die dan beslist welke te zijnen overstaan berecht zullen worden en welke ter berechting aan den oelèëbalang zullen worden overgegeven. Van deze laatste zaken moet geleidelijk worden gevorderd, dat ten kantore aangifte gedaan wordt van den uitslag van het onderzoek, van de gevallen beslissing en van de ten uitvoerlegging daarvan. 59. Om tot een juiste kennis van d9 Atjehsche toestanden en rechts begrippen te geraken moet van alle zaken, die ten overstaan van den besturenden ambtenaar berecht worden ('dus zoowel straf- als burgerlijke zaken), aanteekening worden gehouden in een register, 'in welk register kortelijk moeten worden opgeteekend de aangevoerde rechtsgronden, waar op de uitspraken berusten; zoomede die uitspraken zelve. Dit laatste in het belang der goede orde, om te voorkomen dat oude, reeds afgedane zaken, later, onder nieuwe ambtenaren, wederom te berde worden gebracht. Wordt dit register goed bijgehouden dan is het voor eiken nieuw te Atjeh komenden ambtenaar een leiddraad van niet te overschatten waarde. 60. Zoowel in het belang eener goede rechtspraak als om politieke redenen verdient het aanbeveling enkele voorname teungkoe's of oelama's als adviseurs bij de berechting van verschillende zaken, te doen zitting nemen. Eerstens wijt men het in vele zaken, den „hoekoem" rakende, moeilijk buiten het advies van een schriftgeleerde stellen kan en ten tweede om aan de raddraaiers het voorwendsel te ontnemen, dat wij hen in hunne godsdienstige instellingen aantasten. Gedragslijn tegenover de z g. onafhankelijke binnenlanden. 61. De Gajo- en Alaslanden vormen met Atjeh in staatkundigen zin één geheel; uit beide, maar vooral uit de Gajolanden, wist dan ook steeds de oorlogspartij in Atjeh steun van allerlei aard te verkrijgen en wanneer de nog in verzet zijnde hoofden het in eigenlijk Atjehsch gebied niet meer kunnen volhouden, trekken zij zich tijdelijk in de Gajolanden terug om vandaar uit de pacificatie tegen te werken. Deze feiten hebben er in den laatsten tijd aanleiding toe gegeven de Gajolanden met militaire colonnes te bezoeken, in 't bijzonder met het doel den Pretendent Soeltan en Panglima Polem met hunne bende op te sporen en te vervolgen. Hoewel de aanrakingen met de Gajosche hoofden en bevolking tot heden van weinig beteekenis zijn geweest, omdat men bij nadering onzer troepen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 286