265
uitweek, is toch te voorzien, dat zulks bij volgende tochten veranderen
zal en komt men derhalve voor de vraag te staan, welk standpunt wij bij
de aanrakingen met hoofden en bevolking hebben in te nemen. En dan
hebben wij zoowel Gajo-als Alaslanden te beschouwen als deel uitmaken
de van het rijk van Atjeh en dus begrepen in de onderwerping van dat
rijk door het Gouvernement.
De verhouding der hooiden in die landstreken tot ons is dan ook geen
andere dan die van alle hoofden der kuststaatjes van Atjeh en vindt die
verhouding dan ook hare uitdrukking in de bekende „Korte verklaring"
in 3 artikelen, door de hoofden der kuststaatjes afgelegd.
62. Dit op den voorgrond stellende dienen in't bizonder de Gajolanden,
als zijnde voorloopig van het meeste belang, door de ambtenaren te wor
den bezocht, telkens als daartoe de gelegenheid zich voordoet.
Waarzooveel mogelijk langs vredelievenden weg de Gajosehe hoofden
en ook die der Alaslanden tot onderwerping en teekening der korte verkla
ring moeten worden gebracht, dient elk bezoek der ambtenaren in de eerste
plaats dienstbaar te worden gemaakt aan de vermeerdering onzer kennis
van land en volk.
Zoolang toch de beschikbare gegevens nog slechts een betrekkelijk ge
brekkig beeld geven, zoolang kan het natuurlijk niet geraden zijn rege
lingen omtrent machtsbevoegdheid van hoofden in het leven te roepen,
zooals door het teekenen der korte verklaring geschiedt, en behoort der
halve elk ambtenaar, waar de gelegenheid zich voordoet er naar te streven
onze kennis omtrent de beide genoemde landstreken te vermeerderen.
63. Indien militaire patrouilles of de Gajolanden of de Alas-landen
bezoeken, welke patrouilles steeds door een der ambtenaren of besturende
officieren zullen worden vergezeld, behoort het gebruik der wapens tot de
strikte noodzakelijkheid te worden beperkt, d. w. z. dat zulks alleen mag
plaats hebben als van de zijde der bevolking vijandelijkheden worden
gepleegd en dan ook alleen daar, waar zulks geschiedtzoodat onder
vonden vijandelijkheden in één bepaalde streek geen aanleiding mogen
geven tot gewelddadig optreden onzerzijds in een ander gedeelte van
het gebied.
64. Alle voor Atjeh vastgestelde bepalingen omtrent onze gedragingen
ten opzichte van de eigendommen der bewoners moeten ook hier stiptelijk
worden nageleefd, waarbij ten overvloede nog wordt aangestipt, dat voor
Atjeh verboden ladangbouw in het gebergte natuurlijk niet geldt voor de
Gajo- en Alaslanden; dat van alles wat eventueel voor onderhoud van
troepen en trein moet worden genomen, omdat hoofden en bevolking ge
vlucht zijn, moet worden aanteekening gehouden, opdat later nog betaling
kunne volgen en dat vernieling van buiten de kampongs of woonplaatsen
verborgen voorraden, niet mag plaats hebben.