267 of het pad, dat de patrouilles volgen, doet na het about portant afgeven van esnige schoten dadelijk een klevvangaanval en zit dan meestal mid den tusschen don troep, vóórdat deze tot tegenweer gereed is. Het op de aangegeven wijze marcheeren met éénen als eenden komt zelfs bij herhaling voor op de door ons aangelegde breede wegen en slin gert mon ook op die wegen onnadenkend voort, het slingerpaadje volgend, dat inlanders op dergelijke meest met gras begroeide wegen gewoonlijk hebben doen ontstaan. Aan het omschreven onoordeelkundig en slordig marcheeren moot van stonde af aan een einde komen. Ik verbied het marcheeren met éónen overal in de vlakte en ook in met alang-alang begroeid heuvel- en bergterrein. Alleen in het met zwaar bosch begroeide gebergte, waar men genood zaakt is een enkel aanwezig pad te volgen mag deze marschvorm wor den toegepast. Yerder behooren door patrouilles de geweren of karabijnen zoodanig te worden gedragen, dat men steeds tot onmiddellijken tegenweer gereed is en moeten dergelijke patrouilles steeds marcheeren op twee gelederon met de officieren en het kader tusschen de gelederen in, in dier voege, dat op het commando „halt" de patrouille als 't ware aaneengesloten staat met front naar beide zijden en in de positie van vaardig, gereed tot vuren. Op aanwezige paden loopen dan de patrouilecommandant on het verdere kader, de manschappen op enkele passen daarnaast. De patrouillecommandant steeds ongeveer in het midden der afdeeling j het kader in de eerste plaats tusschen de manschappen aan het hoofd en aan den staart der patrouille. Aan H. II. Korps-, divisie-, compagnies- en detachementscommandanten wordt opgedragen aan dezen marschvorm streng de hand te doen houden, opdat voor goed een einde kome aan het met succes ondernemen van klowangaanvallen of leggen van hinderlagen door Atjehsche benden. De Civiele en Militaire Gouverneur fw.g.) J. B. van Heutsz. Opgenomen onder de oudste helft sedert de laatste opgave. Infanterie. De kapiteinA. K. Nolthenius. De gedetachoerde 1° luitenant: H. C. J. ter Beek.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 289