281
mond op 't terreinvoorwerp en zet hem daarna den opgemeten
hoek om.
Deze twee handelingen geschieden natuurlijk, als dit mogelijk
is, in eens, maar worden hier tot juist begrip der zaak afzonderlijk
genoemd.
Ook nu geldt weer, dat, zoodra de vuurmond in de richting
is gebracht, overgegaan wordt tot richting op een hulprichtpunt.
Hiervoor zal dikwijls het terreinvoorwerp genomen kunnen wor
den t.o.z. waarvan de vuurmond is omgezet, doch, mocht dit
onduidelijk zijn of om andere redenen niet gewenscht, dan wordt
een ander hulprichtpunt gezocht.
Het uitzetten van den hoek kan geschieden met:
a. het richtvlak van Roijen
b. den opzet voorzien van langen dwarsarm
c. de richttafel
d. de rooihark
e. de richtschalen.
a. Het richtvlak van Roijen:
Zij het doel 200 °/00 rechts van het terreinvoorwerp gelegen, dan
wordt de nonius gesteld op de verdeeling 6080 (n.l. 6280—200,
aangezien de verdeelingen van 0 tot 6280 rechtsom loopen) en
de kijker gericht op dit punt, waarna de zielas 200°;oo rechts
van het terreinvoorwerp staat.
b. Be Opzet:
Moet men b.v. met den Hw. van 12 cM. A. op hetzelfde doel
vuren als onder a is aangegeven, dan wordt de oogdop op de
correctie 40 geplaatst en over den linker vizierkorrel op het
terreinvoorwerp gericht, waardoor de vuurmond een hoek van
240 °loo 40 °loo 200 °loo is omgezet naar rechts.
c. Be Richttafel:
De kaart wordt zoodanig op de richttafel gelegd en bevestigd,
dat de standplaatsen van vuurmond en doel in de vaste lijn
komen te liggen. In heide punten wordt een naald gestoken,
evenals in de standplaats van een terreinvoorwerp, dat van af
den vuurmond te zien is. Plaatst men nu de richttafel op den
vuurmond (zoodat de vaste lijn evenwijdig met de zielas loopt)
en richt men over de twee naalden, in de standplaatsen van