11 geren, hebben we hiervoor reeds met een enkel woord bespro ken. Een ander nadeelig gevolg hiervan is, dat door het te veel geleerde ook te oppervlakkig geleerd is. De vakken, welke de 2e luitenant voor zijn latere practische vorming bepaaldelijk behoeft, zijn daardoor bij de opleiding niet genoeg tot hun recht gekomen, en vandaar niet zelden gemis aan diepgaande ken nis. De oudere officier kan daarom niet alleen met wenken en raadgevingen meer volstaan, maar heeft zich ook met het ele mentaire nog in te laten, wil hij zijn intellectueele meerderheid bewijzen; hij zal nog dikwijls als onderwijzer van den jongere moeten fungeeren. Dit moge nu oogenschijnlijk een niet veel vergende taak voor dezen zijn, in werkelijkheid bestaan toch ve lerlei bezwaren. Al kan men voor zich zelf iets zeer goed practisch uitvoeren, dit wil nog niet zeggen, dat men de theorie daarvan be hoorlijk kent, en- nog minder, dat men die theorie aan anderen in verband met de practijk weet te verklaren en duidelijk te ma ken. Toch hangt de daarvoor gebleken geschiktheid met het pres tige van den oudere nauw samen, wijl de jongere slechts daar naar zijn ontzag voor dien meerdere te dezen opzichte afmeet. Om hier slechts één voorbeeld van de vele, die ter beschik king staan, aan te halen, noemen we het duidelijk, volledig en toch bondig stellen van een rapport of verslag. Wij herinneren ons, dat we daartoe slechts zeer gebrekkig in staat waren, maar óók herinneren we ons, dat maar enkele oudere officieren ons dit konden leeren. Die enkelen staan door deze gebleken intel lectueele meerderheid nog steeds bij ons in een aureool van hoog heid, waartegen we niet dan met ontzag opzien. Zal dus de jongere de intellectueele meerderheid van den oudere kunnen gevoelen en erkennen, dan moet van den laatste worden geëischt, dat hij zijne studiën voortzet in die vakken, welke voor den dienst van practisch nut zijn. Zeker toch kan hij er van zijn, dat de jongere daarin als leerling bij hem terecht komt, en de mate van geschiktheid als leeraar of, beter gezegd, als voor lichter zal voor een groot deel beslissen, in hoeverre de meerdere op gezagserkenning van den mindere aanspraak mag maken. De voornaamste oorzaak, waarom de z.g. wetenschappelijke bij eenkomsten zoo aller verveling opwekken en zoo weinig resulta ten opleveren, moet worden toegeschreven aan de omstandigheid,.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 31