305 mijl ten N. van Ladysmith, ten einde de linkerflank te dekken van de hoofdmacht, die den volgenden dag de Boeren uit hun stellingen nabij Farquehar's farm zoude verdrijven. De colonne was ongeveer 1000 man sterk. Beide regimenten bestonden uit Indische oudgedienden, en had den kort te voren bij Talanahill getoond, wat ze waard waren. Kolonel Carleton, aan wiens optreden het welslagen van den terugtocht uit Dundee grootendeels te danken was, commandeer de de colonne, met majoor Adye als stafofficier. Weinig dachten de manschappen bij den afmarsch, dat er maan den verloopen zouden voor ze hun landslieden zouden terugzien. In den duisteren nacht, langs ongebaande wegen met aan weers zijden de donkere vage omtrekken der heuvels, marcheerde de colonne voort, de Ieren vooraan, gevolgd door de batterij en daar achter de Gloucesters. Herhaaldelijk werd halt gehouden om zich van de richting te vergewissen. Toen het begon te schemeren, strekte zich nauwlijks zichtbaar een lang kopje uit, Nicholsonsnek, het doel van den tocht. De colonne was er nog slechts een 200 M. van verwijderd, toen de galop van enkele wegsnellende ruiters gehoord werd. Van waar ze kwamen, waarheen ze gingen, niemand, die het wist. noch of het,opzet, toeval, dan wel een panische schrik was, die hen voortjoeg. Er werd in de colonne gevuurd; de kogel trof een sergeant van de Ieren. Een stem riep om de bajonetten op te zetten. De muildieren, die de kanonnen en munitie droegen, begonnen te slaan en te steigeren, rukten zich los en holden langs en door de colonne. Er kan geen sprake van verraad geweest zijn, daar de dieren door onze eigen manschappen geleid werden. Den commandant restte niet anders dan den toestand, zooals hij was, onder de oogen te zien en dienovereenkomstig zijn maat regelen te nemenzijn vuurmonden en munitie had hij verloren. De vraag is gesteld, waarom de aanvoerder niet onmiddellijk terugkeerde. Mij komt het voor, zegt de schrijver, dat zijn door zetten te verklaren is, eerstens, omdat zijn terugkeeren aan min der goede beweegredenen toegeschreven zoude kunnen worden, ten tweede, omdat het de plicht van elk aanvoerder is op alles voorbereid te zijn en te doen, wat hij kan met de hem ter beschik-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 327