HOOGERE TROEPENVERBANDEX I\ VREDES- EN
OORLOGSTIJD.
De beschouwingen van den Heer Schutstal van Woudenberg
over „Hoogere troepenverbanden in vredestijd" 1), waarin ook onze
-denkbeelden daarover 2) worden aangeroerd, geven ons nog aan
leiding tot de volgende opmerkingen.
De HeerS. v. W. is het klaarblijkelijk met ons eens, waar wij
betoogen, dat eene afdeeling van 4 bataljons infanterie te klein
is om afdeelingen van andere wapens daarbij blijvend in te deelen.
Hij wenscht zijne „gecombineerde vredesbrigades" van 4 batal
jons infanterie met afdeelingen cavalerie, bereden artillerie en
genietroepen alleen in het belang van de oefening van de andere
wapens en de vorming van „troepenaanvoerders" 3) en ook in
verband met die vredestaak bepleit hij de indeeling van een
kapitein van den generalen staf bij den staf der brigade 4).
Het verschil tusschen de denkbeelden van den Heer S. v. W.
on de onze is derhalve minder groot, dan wij bij het schrijven
van ons opstel over „Hoogere Troepenverbanden" hadden ge
meend. Toch komt het ons voor, dat de vredesbrigades van
den Heer S. v. W. niet zonder bedenking zijn.
Wat men in oorlogstijd noodig heeft, moet in vredestijd of
reeds bestaan of zorgvuldig voorbereid worden, schreven wij in
onze bovenaangehaalde bijdrage. Met dit beginsel is de samen
stelling van de brigades van den Heer S. v. W. in strijdimmers
hij erkent zelf, dat de door hem gewenschte samenstelling in het
in oorlogstijd te vormen veldleger afkeuring verdient 5); daaren
tegen vreest hij, dat de commandant eener hoogere eenheid dan
zijne brigade, door het voeren van een uitgebreid territoriaal
1) L M T. 1902 II blz. 427.
2) ld blz. 87.
3) Klaarblijkelijk wordt hier bedoeld „leiders".
4) I. M. T. 1902 II blz. 436.
5) ld. blz. 433.