RECIDIVE IN HET MILITAIRE STRAFRECHT.
Op een der laatste bladzijden van de slotaflevering van „Het
militair recht in N. I." leest men
„Zoolang ik (redacteur; het militair recht heb beoefend, heeft
bij ons hoogste rechtscollege de leer gegolden, dat de bepalingen,
die in de wetboeken van strafrecht voor de recidive geschreven
zijn, niet gelden in het militair strafrecht."
En een paar alinea's verder:
„Thans schijnt het Hof evenwel een andere opvatting te zijn
toegedaan, ten minste ik (redacteur) mocht onlangs van het col
lege de opmerking ontvangen dat deze omstandigheid [recidive]
ten onrechte geen punt van onderzoek bij de gerechtelijke infor-
matiën of voor den krijgsraad heeft uitgemaakt."
Het is dunkt mij wel der moeite waard om aan de hand der
strafwetboeken na te gaan hoe hier de vork in den steel zit en
of het hier een leer, een opvatting betreft, dan wel of de wet
hier voldoende duidelijk spreekt en geen opvattingen daarbuiten
toelaat.
De op herhaling van misdrijf betrekking hebbende artikelen
zijn die, welke in de gemeene strafwetboeken voorkomen onder
de nos. 22 en 23 Eur. [en 25 en 26 inl.]
In den Ilden Titel C. W., gewijzigd bij Stbl. 1890 no. 58 en
1899 no. 178 vindt men in art. 17 de bepalingen van het ge
meene strafrecht betreffende herhaling van misdrijf niet toepas
selijk verklaard op het militaire strafrecht, wat mijns inziens
niets anders kan beteekenen dan dat de in de artt. 22 en
23 Eur. neergelegde beginselen niet van toepassing zijn op hen,
die zich bij herhaling schuldig makén aan het plegen van mis
drijven, strafbaar gesteld in het militaire strafwetboek, ons C.
W dus.