ONDERLUITENANTS IN GERECHTELIJKE INFORMATIËN.
Onlangs werden bij garnizoensorder in commissie benoemd tot
het houden van gerechtelijke informatiën een kapitein en een
onderluitenant, terwijl daaraan als fungeerend secretaris werd
toegevoegd een luitenant.
Alvorens tot het hooren van beklaagde of getuigen over te
gaan, beraadslaagde de commissie over de al- dan niet-wettigheid
der benoemde commissie, met het gevolg, dat zij meende de
„exceptie van onbevoegdheid" te moeten voordragen.
Een der commissieleden deelde mij later mede, dat hij zich op
grond van de bestaande bepalingen daartoe verplicht achtte, om
reden een hunner, onderluitenant zijnde, don graad van onder
officier bekleedde.
Wel is waar zeide hijzou uit art. 1, 1, 2° alinea van
het Koninklijk Besluit van 29 Mei .1895 No. 3 3 tot regeling van
het Instituut der onderluitenants bij het wapen der infanterie van
het Leger in Nederlandsch-Indië en uit art. 2 der „Nadere Voor
schriften" omtrent de regeling van dat instituut (A. O. 1896 No. 2)
kunnen worden afgeleid, dat in gerechtelijke informatiën in de
plaatsen, buiten de residentie van den krijgsraad, onderluitenants
kunnen worden belast met de functie van officier-commissaris,
doch daar art. 19 van het Reglement op de Rechtspleging bij
de Landmacht uitdrukkelijk voorschrijft, dat commissarissen offi
cieren moeten zijn en naar aanleiding van het Gouvernements
Besluit dd. 20 October 1837 No. 11 bij A.O. 1837 No. 13, 7 is
bepaald, dat alleen bij gemis aan officierenonderofficieren com
missarissen kunnen zijn, vermeenden wij, officieren-commissaris
sen, dat, aangezien het geval, gemis aan officieren, niet aanwezig-
was, in casu geen onderluitenant tot officier-commissaris had mo
gen worden benoemd.
Van den plaatselijk militairen commandant vernam ik, dat
hij in het midden latende of hij al dan niet gerechtigd was