GROOT ATJEH VAN 1 JANUARI TOT 20 APRIL 1896. Met Plaat IV en vier bijlagen. Inleiding. Wanneer men de politieke Atjehverslagen van den laatsten tijd raadpleegt, dan kan niet ontkend worden, dat de uitkomsten van het stelsel, sedert den afval van. T. Oemar consequent toe gepast, n.l. om het geheele Atjehsche volk door kracht van wape nen tot erkenning van Neerlandsch souvereiniteit te dwingen, alleszins bevredigend genoemd mogen worden. Er zal dan ook wel nimmer meeningsverschil bestaan hebben, dat dit stelsel, met het oog op het doel, het eenige ware is; wel over de vraag, of onze personeele en materieele krachten de toe passing van zulk een stelsel toelieten. Twijfel daaromtrent heeft geleid tot verschil van inzicht bij staatslieden en militaire bevelhebbers en het kiezen van ver schillende stelsels ten gevolge gehad, om ten slotte tot de thans gevolgde politiek te geraken. Een dier stelsels was dat, van September 1893 tot April 1896 toegepast, hetwelk beoogde om de rust in Groot-Atjeh te ver zekeren door de hulp van Atjehsche bondgenooten. Het is ons doel niet zoozeer dit stelsel aan critiek te onder werpen, maar alleen om de krijgsverrichtingen gedurende en na dit tijdperk, voor zoover die binnen het jaar 1896 vielen, te be schrijven, waaruit voor ons militairen de les te trekken is, dat alleen van het ter juister tijd toegepaste offensief heil te ver wachten is. Na de goede diensten, die Toekoe Oemar ons in Augustus 1893 bewezen had door de zuivering der XXV Moekims, werd in zijne onderwerping aan het Nederlandsch Indisch Gouvernement be willigd en den 30sten September van dat jaar legde hij en 15 zijner panglima's den eed van trouw af. Hij verkreeg den titel van Toekoe Djohan Pahalawan en Panglima Prang besar, terwijl hem Dl. I, 1903. 23

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 367