Tjot Rang; sterkte: 2 officieren en 52 minderen van de in fanterie, 9 artilleristen en 1 Europ. hospitaalbediende. Was in de jaren 1881 1885 eene geliefkoosde verblijfplaats der maraudeursbenden, die er in de door holle wegen doorsneden en op vele plaatsen moeilijk begaanbare Moekim Boeng Tjala een zeer gunstig terrein voor de guerilla vonden. Bovendien was hier een der grootste passers van deze sagi aan wezig. Kroeng Gloempang; sterkte: 3 officieren, 60 minderen van de infanterie, 10 artilleristen en 1 Europ. hospitaalbediende; ge legen op de grens van de XXVI en van de XXII Moekims, dien de speciaal om de III Moekims Ateuh tegen invallen uit Mon- tassik te beschermen. De bezettingen voor Lambarih, Lamsoet, Senelop, Kroeng Gloem pang werden getrokken uit de posten van de geconcentreerde linie. Biloel werd bezet door officieren en minderen van het 3e Bataljon, Ana1 Galoeng door het 15e Bataljon, Lamkoenjit en Tjot Goë door het 14®, Tjot Rang en Toengkoeb door het 12e Bataljon infanterie. Daar de posten slechts eene tijdelijke inrichting hadden, werd het noodig geacht de troepen om de veertien dagen af te lossen. Vier compagnieën van de veldbataljons waren dus vastgelegd op •die posten. Door de goedgezinde bevolking of door het legioen van T. Djohan werden de navolgende blokhuizen bezet gehouden: In de XXV Moekims: Lehang, Grót, Lam Tadoek, Maneh, Mon Mantjang, Blang Kirai en Mon Pandjang. In de XXII Moekims: KajoeLeh, Baf-Boëng, Oedjong Boekloet, Bak Tjerlak, Mata Air, Montassik, Aloer Oe, Toei Sekimbing, Baroe, Tjot Djamboe. In de XXVI Moekims: Tjot Kepoela, Tjot Sabtoe, Tjot Madé, Tjot Bak Tjoe, Tjot Lampoe Oe, Tjot Penom, Lamgoet. Ook na de vermeestering van het bovenomschreven gebied in de 3 sagi's, trad het legioen van T, Djohan vaak in verband met onze troepen tegen de moslemin op, in dier voege, dat aan die troepen vrijwel het werk uit de handen werd genomeno.a. van 9 t/m 13 Mei '95. Voorbeelden daarvan vinden we in de •volgende excursie's.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 371