348 In den voormiddag van den 9en Mei '95 kwam het legioen van T. Djohan, sterk 200 geweerdragenden en 100 dragers en wer kers, te Tjot G-oë aan, om een aanvang te maken met het zui veren van het terrein tusschen dezen post, Biloel en Lamkoenjit van kwaadgezinden, die de gemeenschap tusschen onze posten ge durende de voorafgegane dagen hadden bemoeilijkt, en voorts in het heuvelterrein, ten Z. van Biloel en van de kampongreeks- Maneë, Lam Tadoek en Grot, de daar sedert lang bestaande schuil plaatsen en versterkingen des vijands op te ruimen. Een colonne sterk 4 officieren, 132 bajonetten, twee sectiën bergartillerie, een detachement genietroepen en ambulance onder den majoor J. F. T. van Bloemen Waanders was dien zelfden morgen te Tjot Goë vereenigd om zoo noodig het legioen te steunen. Den 4en Augustus '95 werd uitgerukt door 1 compagnie van het 14e Bataljon infanterie, sterk: 4 officieren, 1 hoornblazer en 125- bajonetten1 peloton cavalerie, sterk1 officier en 24 ruiters; 2 sectiën, bergartillerie, sterk: 3 officieren en 60 minderen, 17 rijpaar den en 17 muildieren, met het doel de troepen van T. Djohan te steunen bij het hernemen der bentengs Grlé Broë en Koeta T. Ra- joet, die den 4en te voren door onze bondgenooten na hevig vuur der kwaadwilligen waren ontruimd. T. Djohan had bij deze affaire, onder toezicht van den chef van den gewestelijken staf, de hoofdleiding en gaf zelf de aan wijzingen voor het gebruik der artillerie. Was de aanval naar zijne meening door de artillerie voldoende voorbereid, dan ging het legioen tot den storm over. De toestand binnen de geconcentreerde linie werd door die nieu we wijze van optreden steeds meer bevredigend. Hoewel het le ger daarbij een ondergeschikte rol vervulde waren de voordeelen zonder groote verliezen onzerzijds, en louter door het verschaffen van strijdmiddelen en geld aan onze bondgenooten, verkregen. Behalve T. Djohan werden de hoogere en lagere hoofden door traktementen aan ons verbonden en, zooals overste Hooyer in zijn werk zegt, „buiten de noodzakelijkheid gebracht zich door afper king van het noodige te voorzien, en zoo werd de hoop gekoes terd, dat op deze wijze een geest van orde zou geboren worden „en de bevolking al meer en meer de groote voordeelen zou leeren „inzien, die haar ten deel zouden vallen."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 372