- 351 -
op 150 M. van de benting aan de overzijde der Atjehrivier
gelegen, te bewerken. Gedurende eenige dagen zag men er ook
tal van Atjehers aan den arbeid; zij werden, in verband met
de gegeven vergunning onzerzijds, niet bemoeilijkt. Nu kwam
er dagelijks een bewoner van Sibreh in de versterking, die
daar zijn vruchten, groenten en kippen aan den man bracht.
Het behoeft wel niet gezegd te worden, de man erkende het
trouwens volmondig, dat hij door beide partijen als spion ge
bezigd werd en toen het werk in de z.g. sawah afgeloopen was,
achtte hij het oogenblik gekomen om mede te deelen, dat de
djahats ons een aardige poets gebakken hadden, door op het
bewuste punt eene complete batterij met loopgraven, dekkin
gen enz. op te werpen. Later is de post werkelijk vanuit die
batterij met lilla's onder vuur genomen.
Door gebrek aan draagkrachten was in het laatst van Novem
ber '95 een deel van den voorraad rijst te Lambarih achtergela
ten. Dagelijks moesten nu kleine transporten loopen om het tekort
aan te vullen. In den regel marcheerden we in den vroegen mor
gen af en waren dan tegen dat de zon opkwam te Lambarih.
Onmiddellijk werd dan teruggemarcheerd. De vijand, in de ver
onderstelling, met een troep van Lambaroe te doen te hebben,
liet ons bij dien marsch meestal met rust, er op rekenende zijn
schade bij den terugmarsch van het detachement dubbel en dwars
in te halen. Inziende, dat zijne berekening faalde, nam hij na
een paar uur wachtens, daar de geweren toch geladen waren, de
benteng maar onder vuur.
Vooral de opmarsch van eene aflossing van de door goed
gezinde Atjehers bezette blokhuizen, vormde een vermakelijk
schouwspel. In den regel marcheerden die lieden op den dijk,
onder den marsch het vuur hunner landgenooten beantwoordend.
Om toch vooral maar niemand te raken, werd bij het richten
de kolf voor den buik geplaatst of eenvoudig onder den arm
gehouden. Gewonden kregen zij nagenoeg nooit, wel een bewijs,
dat onze vijanden het ook maar als „main prang" beschouwden.
Van de bendehoofden traden destijds op den voorgrond Habib
Lhong en Tengkoe Panté Gelimah, die zich bij elkaar hadden aan
gesloten om onrust te verwekken. De eerste vervulde in dat
verbond de rol van het militante, de laatste het opruiende element.