365
De sergeant Havenga had onder dit alles getoond veel beleid te'
bezitten; door zijne groote opgewektheid en moedig voorbeeld, bleef
de goede geest onder de bezetting tot het eind toe gehandhaafd.
Gaan we thans eens na, wat inmiddels te Koeta Radja voorviel.
Den 26en Maart werden aan T. Oemar de benoodigdheden voor de
excursie van den 30en verstrekt, te weten380 achterlaad- en 500
voorlaadgeweren, 25000 Beaumontpatronen, 500 KG. buskruit,
120,000 slaghoedjes en 5000 KG. lood, bovendien nog opium, geld,
enz. Reeds dien dag kwamen berichten binnen, dat onze hoofdpang-
lima plannen koesterde zijn dienst aan de compagnie op te zeggen.
Den volgenden dag ontving het bestuur opnieuw tijding daar'
omtrent van twee hoofden, van wie een weinig vertrouwbaar was.
De controleur 2e kl. bij het binnenlandsch bestuur Gisolf acht
te het zijn plicht den generaal te waarschuwen voor de meer
dan verdachte houding van Oemar, die echter de brutaliteit had,
om den 28en nog deel te komen nemen aan een conferentie, die
ten bureele van den Gouverneur gehouden werd. Deze autoriteit,
toch al weinig geneigd om geloof aan de verschillende berichten
te slaan, scheen daardoor zoozeer overtuigd van Oemars goede
trouw, dat hij er zelfs niet aan dacht het advies van zijne onder
geschikten, om den Panglima Prang besar toen aan te houden,
op te volgen.
Den 29en Maart omstreeks 1 uur kreeg men, voornamelijk door
berichten van T. Tjoet Lamtengah, zekerheid, dat Toekoe Djohan
Pahalawan de zijde van het Nederlandsch gezag verlaten had.
Aan het voornemen om met onze bataljons en zijne hulptroe
pen de 4 Lamkraksche Moekims, n.l. Lamkrak,Kroeng Ma', Lam-'
lheue en Ateuh den volgenden dag van kwaadwilligen te zui
veren, kon geen gevolg worden gegeven.
Dit feit was voor den generaal Deijkerhoff een bijna ongeloof
lijke verrassing; of zulks ook voor de hoofden en bevolking het
geval was, is nog de vraag.
Reeds lang hadden geruchten omtrent dien mogelijken afval de'
ronde gedaan. De door Oemar aanvankelijk opgegeven redenen
bleken geheel uit de lucht gegrepen te zijn. [Zie bijl. II].
In zijn schrijven dd. 12 en 23 April komt hij er trouwens op
terug en is wat openhartiger. Hij gewaagt daarin [zie bijl. III