Bijlage II. BRIEF VAN TOEROE OEHAR AAN DEN GOUVERNEUR VAN ATJEH OVER DE REDENEN VAN ZIJN AFVAL. Ik geef U HoogedelGestrenge kennis, dat ik aan hetgeen mij door U gelast is geworden om het landschap Lamkrak tot Loe thoe en Releung te beoorlogen en om hetgeen ik ben overeen gekomen om naar gemelde streken ten oorlog te trekken, niet heb voldaan, omdat ik door den controleur te Oleh-leh en den hoofddjaksa Mohamad Arief beschaamd gemaakt ben geworden, zooals hieronder nader zal verduidelijkt worden. 1°. Heeft de controleur te Oleh-leh mij beschaamd gemaakt door tegen mijn ouderen broeder (eigenlijk zwager) Toekoe Rajoet, te Lepong verblijvende, toen hij den coptroleur te Oleh-leh op zekeren dag zijne opwachting maakte, boos uit te varen in bijzijn der menigte, en zijne bezoldiging twee maanden lang aan te houden. 2°. Zijn de imams van G-oerah en Lamtengah (VI Moekims) door den controleur geschopt in bijzijn der menigte. 3°. Heeft de controleur te Oleh-leh mij in een kwaad daglicht gesteld door aan eiken Chinees af te vragen, waar of ik wel schuld had, zoodat ik mij daarover ten hoogste beschaamd gevoelde. 4°. Heeft de controleur te Oleh-leh in bijzijn der menigte ge zegd, dat T. Nja Mohamad der IX Moekims, mijn oudere broe der, toen hij te Pakan Badak kwam om UHoogedelGestrenge en anderen heeren zijne opwachting te maken, wel een karbouw geleek en vervolgens boos tegen hem uitgevaren. 5°. Is van een echtpaar, dat zich naar Oleh-leh wilde begeven om koopwaren te verkoopen en onderweg den controleur ont moette, de man door hem met een paardenrijzweep geslagen, waardoor diens oog beschadigd werd, waarna de controleur af steeg van zijn paard en den bewusten man schopte, tot hij in de sawah viel.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 400