377 6°. Heeft de hoofddjaksa Mohamad Arief mij beschaamd ge maakt voor notabele lieden. 7°. Heeft de hoofddjaksa Mohamad Arief een onderzoek in gesteld naar de baadjes, die ik liet naaien. Maar nu de versterkingen te Lamkoenjit, Biloel en Tjoet Goë en andere beoorloogd worden door de Moslims uit de .XXII Moekims, kunt UHoogedelGestrenge hen doen verdrijven ■door den controleur te Oleh-leh en den hoofddjaksa Mohamad Arief, omdat ik mij nu eenigen tijd verpoozen wil, en al wil UHoogedelGestrenge mij slaan, zoo zal ik toch volstrekt geen weerstand bieden, omdat mijne gevoelens jegens de Kompeni niet zijn veranderd en ik hoop onder de schaduw van 's Gou- vernementsvlag te blijven, terwijl ik niet van gevoelen ben ve randerd jegens UHoogedelGestrenge, den overste van den staf, den resident van Langen en den assistent-resident te Koeta Radja. Dat, indien UHoogedelGestrenge mij toch gelast het landschap Lamkrak te beoorlogen, ik dan ten oorlog zal trekken, doch dan verzoek ik als duidelijk bewijs de handteekening van zijne Ex cellentie den Gouverneur Generaal te Batavia, die terzake naar waarheid moet overeenkomen en daarin geene verandering bren gen, opdat niet geschiede, zooals is geschied na mijn werk. Voorts bevinden zich de door UHoogedelGestrenge verstrekte geweren in mijne handen en zijn zij niet hier of daar uitge geven, want ik bewaak er de VI Moekims mede. Van het bovenstaande geef ik UHoogedelGestrenge bij deze kennis. Lampisang, 30 Maart 1896.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 401