Bijlage III. TWEEDE BRIEF YAN TOEKOE OEMAR AAN DEN GOU VERNEUR YAN ATJEH OVER DE REDENEN YAN ZIJN AFVAL. Met groete en allen eerbied van mij, genaamd Toekoe Djohan Pahalawan, Panglima Prang besar van het Gouvernement in het rijk van Atjeh, thans verblijf houdende in de kampong Lampisang. Aan den HoogedelGestrengen Heer Gouverneur over Atjeh, die versierd is met den Nederlandschen Leeuw, de Militaire Willems orde en het bestuur voert over het rijk van Atjeh en zijne onder- hoorigheden en verblijf houdt te Koeta Radja en aan den overste van den staf en ZijnHoogedelGestrenge, den resident van Lan gen, en ZijnWeledelGestrenge, den assistent-resident, allen ver blijf houdende te Koeta Radja. Voorts geef ik aan UHoogedelGestrenge kennis, dat er schijn baar onzekerheid heerscht en ik volstrekt niet in mijne gevoelens jegens UHoogedelGestrenge ben veranderd en eveneens geens zins het Gouvernement verloochend heb, doch ik indachtig ben aan mijne betrekking en het weldadige dienstbetoon om den wil van het Gouvernement te volgen. Ik heb de Moslimin beoorloogd in de XXV, XXII en XXVI Moekims en velen mijner onderhoorigen zijn daarbij ongeschikt geworden (tot arbeid), ongelukkiglijk vermoord en gesneuveld, doch ik heb toch mijne taak vervolgd, omdat ik mijne hoop ge vestigd had op het Gouvernement en door de hulp van UHoogedel Gestrenge was het voegzaam geweest, dat ik een teeken van goed keuring van het Gouvernement had verkregen. In mijne hoop werd ik teleurgesteld door het aanhooren van onvoegzame woorden (te wetendat hem te kennen werd gegeven hij nimmer behoefde te rekenen op een koninklijke onderschei ding), daarom werd mijn gemoed met grooten kommer vervuld, doch geenszins om eenige andere reden, want noch de controleur

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 402