- 383 -
Yoorts breng ik eerbiedig ter kennisse, dat ik blijf Panglima
Prang van het Gouvernement in het rijk van Atjeh en zijne onder-
hoorigheden en ik er voor insta, de oorlogszaken uit te maken.
Atjeh kan dan tot rust komen en dan zal ik het in handen van
het Gouvernement overgeven.
Ik vraag daarvoor f 150.000 's maands om mijne krijgers te
bezoldigen, doch, zoolang de oorlog nog niet geëindigd is, moet
het Gouvernement voor het oorlogsmaterieel en de vivresnaar
billijkheid instaan, terwijl, indien mijne krijgers sneuvelen in
den oorlog, het Gouvernement mede volgens billijkheid betaalt,
maar niets behoeft uit te keeren in geval van verwonding.
Daar, waar de oorlog geëindigd is, geef ik het land in handen
van de Kompeni over. Ingeval van beroering sta ik er voor in.
Het Gouvernement kan bentengs oprichten, waar het denkt,
dat zij van nut zijn en ik verbind mij te bewaken de blokhui
zen, waar het Gouvernement ze wenscht op te richten, opdat de
Kompeni in rust en vrede blijve. Maar de radja's of oeleëbalangs
mogen zich niet mengen in de oorlogszaken en de Kompeni kan
dan ten uitvoer leggen, wat zij nuttig en goed oordeelt ten bate
van het Gouvernement en de onderdanen in het land.
En in geval men in de kampongs twist verwekt, moet de Kompeni
zich zoo mogelijk daarmede niet bemoeien. Indien echter een Atjeh-
er zich schuldig maakt aan overtreding jegens de Kompeni, dan
kan het Gouvernement hem veroordeelen volgens zijne wetten.
Het bovenstaande breng ik eerbiedig ter kennisse van UHoog-
edelGestrenge.
Omtrent andere zaken kunt U bij Soetan Ali 1) informeeren,
opdat zij U duidelijk worden en wat Soetan Ali U mededeelt,
kunt U beschouwen als door mij te zijn medegedeeld, omdat
met mijn toestemming Soetan Ali U alles zal zeggen.
Dit diene ter kennisse van UHoogedelGestrenge. Geschreven
op den 11™ dag der maand Dzoelkaidah 1313 [23 April 1896]
Voor eensluidend afschrift:
De Secretaris.
(w.g.) Udo Haes.
1) Toekoe Oemara krani (aecretaria).