415
werden gemaakt, opdat er geen vertraging zou ontstaan, wan
neer het oogenblik gekomen zou zijn, om den leeuw te ver
drijven.
Nog bezig met deze toebereidselen, werden nieuwe pogingen
aangewend om den vijand te verzoenen, doch ook deze bleken
te vergeefs en het werd duidelijk, dat de Boer en de leeuw van
1899 even onverzoenlijke vijanden waren, als de Boer en de leeuw
van een halve eeuw te voren.
De leeuw van 1899 geloofde zijn zaak even rechtvaardig als
zijn voorganger, en de Boer was overtuigd, dat de leeuw, dooi
de schepping in 't leven geroepen, volle recht had op de voort
brengselen voor zijn onderhoudhij wenschte slechts, dat de leeuw
die elders mocht zoeken.
Hij gaf te kennen, dat de leeuw, als hij wilde blijven, den
Boer zijn eigendom niet zou betwisten, noch zich gedragen,
alsof hij van beter en fijner maaksel was dan de Boer.
Een samenkomst van de vertegenwoordigers der leeuwen en
der Boeren leidde niet tot eene betere verstandhouding en toen
de Boeren eenige dagen daarna te samen kwamen op den histori-
schen grond van het Paardekraalgedenkteeken, waren zij eens
gezind van meening, dat de leeuw uit het land verdreven moest
worden, of althans in zooverre beperkt in zijn vijheid, dat de vre
de kon voortduren.
Na deze bijeenkomst bleef het gedurende eenige maanden on
zeker, welke partij den strijd zou aanvangenbeiden maakten zich
daarvoor gereed.
De aanvoerders der leeuwen schenen vergeten te hebben, dat zij
leeuwenjagers tot tegenstanders hadden en de leeuwenjagers ver
zuimden rekening te houden met het feit, dat de stam der leeuwen
groot en talrijk was.
Toen de aanvoerders der Boeren te Pretoria vergaderden en de
eischen der leeuwen vernamen, lachten zij daarover, zonden als
antwoord een ultimatum en trokken naar de grenzen om zich bij
hun landslieden aan te sluiten, die zich reeds dagen daar bevonden,
om te zorgen, dat de leeuwen niet nogmaals een verraderlijken in
val deden.
De Boeren in het Zuiden, die ook gedurende jaren door de leeu
wen bestookt waren en begrepen, dat hun toekomstige veiligheid