437 Z. E. den Minister van Koloniën, Idenburg, wiens ware piëteit a'gemeen is bekend, en die nog onlangs in de Volksvertegenwoordiging plechtig heeft verklaardRecht te willen plegen, en een einde te maken aan alle bestaande misstanden. In zijn voormeld pleidooi zegt Kolonel Nieuwenhuyzen o. a „wat de wenschlijkheid betreft, om de regelen die de positie van Officieren en minderen bij het Indische Leger beheerschen, bij de Wet vast te stellen, schaar ik mij aan de zijde van den schrijver" (Oud-Hoofd Officier-Brutus). „Liever zoude ik moeten zeggen: welk Indische officier zal er anders over denken?" „Er dient regel, orde, en recht ook in de Kolonie te heerschen" zeide de Kempenaer in de Tweede kamer bij de behandeling van art. 42 van het „Reglement op het beleid der Regering in Ned. Indië". Het beginsel van verantwoordelijkheid des Rewinds dient ook in de koloniën te gelden. Verantwoordelijkheid echter is slechts denkbaar, waar voorschriften zijn, met welke de handelingen van het uitvoerend bewind kunnen worden vergeleken, en die het niet zelf kan veranderen." Deze woorden zegt N., waren eene herhaling van hetgeen de Com missie tot herziening der Grondwet had gesproken over hetzelfde onder werp voor het Leger in Nederland. Naar aanleiding van art. 58 der grondwet, welke echter niet op Indië van toepassing is, tenzij dit in eenig artikel uitdrukkelijk wordt bepaald werd de positie van het Officierskorps van het Leger in Nederland en van de Marine in 1851 bij de Wet geregeld. De Commissie tot herziening der grondwet in 1848 schreef: „Wij hebben, Sire, ernstig overwogen, of niet gelijke waarborgen „als bij de wetgeving van andere landen, aan de Nederlandsche „krijgsmacht behooren te worden geschonken. „Dat zij, die hun leven aan de gewapende verdediging van het „vaderland toewijden, op bescherming tegen willekeur de hoogste aan spraak hebbenkan niet twijfelachtig zijn." (Wij cursiveeren). „De plichtvervulling, gelijk de offers, die van hen worden gevor derd, zijn zóó uitsluitend, dat het hun miskend of ter zijde ge- „steld, doorgaands niet, als aan andere ambtenaren, mogelijk is, „zich zelve te helpen of in nieuwe, werkzame betrekkingen in de „burgermaatschappij vergoeding te vinden. „Wij verzoeken op dit gedeelte van ons voorstel de bijzondere „aandacht van Uwe Majesteit. Haar krijgskundig oordeel zal beslis sen, of aan onze dappere verdedigers de voldoening kunne geworden,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 461