441 se suivent, mais ne se ressemblent pas, en dat wij nu eens het geluk hebben, in den Minister van Koloniën, Idenburg, een staatsman te bezit ten, die, als zelf nog voor korten tijd actief dienend Indisch-officier, en; eveDals kolonel Nieuwenhuyzen, zelf voormalig adjudant van den com mandant van het Ned.-Ind. leger, volmaakt op de hoogte is van deze ge wichtige aangelegenheid, waarover, wij houden er ons van overtuigd, Zijne Excellentie nog onlangs stellig heeft verklaard, recht te willen plegen, en een einde te maken aan alle ergerlijke misstanden. Zijne erkende, ware piëteit, zijn wilskracht en energie nog onlangs zoo schitterend getoond bij de verdediging en het doen aannemen zijner eerste Indische begrooting, zijn ons een waarborg, dat zijne beloften geen ijdele klanken zullen blijken, maar zijn woord, ook zijn daad zijn. L. C. vant Vleutex. Den Haag, 20 Januari 1903. Aan het tweede verzoek van den schrijver om deze artikelen ook aan een bespreking te onderwerpen, vermeenen wij onder de huidige omstan digheden niet te moeten voldoen. "Wij weten toch, dat het gros van het officierskorps al of niet behoorlijk gemotiveerd reeds geruimen tijd naar wettelijke regeling van de positie van den officier haakt. Waar wij nu voor ons persoon de beweeggronden daarvoor steeds op gegeven niet op haar juiste waarde kunnen schatten en ons dan ook niet onder de voorstanders der zoo lang hegeerde wettelijke regeling kunnen scharen, vermeenen wij beter te doen ons van een bespreking te onthouden. Dit neemt echter niet weg, dat wij het onzen plicht achten hier den heer van Vleuten dank te zeggen voor de belangstelling, nog steeds door hem in het Indische leger en zijn officierskorps betoond. Redacteur.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 465