460
slechts één stuk, wanneer een sectie te veel zou zijn met heb
oog op het beschikbare aantal koelies.
Ad. 4
Reeds door verschillende schrijvers in het Indisch Militair Tijd
schrift is betoogd, dat, waar de bergartillerie niet is geschikt te
maken tegen den inlandschen en tegen den Europeeschen vijand
beide, en de geldelijke toestand der koloniën niet toelaat twee
soorten bergartillerie naast elkander te bezitten, het veelvuldig
gebruik van onze troepenmacht voor expeditiën het bezit eener
artillerie tegen den inlandschen vijand ongetwijfeld op den voor
grond doet treden.
Dat wij daarnaast van die artillerie veel nut kunnen trekken in
den strijd tegen een eventueelen buitenlandschen vijand spreekt
wel vanzelf.
In dien strijd stel ik mij voor, dat de artillerie zal moeten
optreden
le in het begin van den oorlog in vlakke streken, waarin van
de geschiktheid van 't 3,7 cM. materieel voor het vervoer in
moeilijk (drassig) terrein veel baat kan worden verkregen, naast
de veldartillerie, die meer aan de wegen gebonden is.
2e in het verdere verloop van dien oorlog in het gebergte in de-
nabijheid van groote wegen, waar de lichte artillerie met de in
fanterie den opdringenden vijand voortdurend kan bestoken. Voor
de veldartillerie zijn, in verband met de geaccidenteerdheid van
het terrein, in die streken te weinig stellingen tegen die wegen
te vinden, met afstanden, zooals die voor den ar tiller iestrijd
noodzakelijk zijn.
3e meer in het bijzonder ten slotte bij het voeren van den gue-
rillakrijg. Voor deze wijze van oorlogvoeren is de veldartillerie
totaal ongeschikt; daarbij zal ons 3,7 cM. materieel door zijn
gemakkelijk vervoer bijzonder tot zijn recht komen.
Van welken invloed het vuur uit dit kleinkalibergeschut op
een Europeeschen vijand kan zijn, kunnen we lezen in meerdere
aanhalingen omtrent het gebruik der zoogenoemde „pom-poms"
in den Zuid-Afrikaarischen oorlog. Merkwaardig is het in de aan
halingen zoozeer verschillende beoordeelingen te zien geven.
In de vergadering van de „Vereeniging ter beoefening van