DE SCHIETOPLEIDING DER INFANTERIE IN DE INDISCHE KRIJGSKUNDIGE VEREENIGING. Met Plaat Y. Het was reeds den 5 Maart 1903, toen ondergeteekende het verslag van de bespreking van 28 Nov. 1902 in handen kreeg. Het is dan ook alleen de belangrijkheid van het vraagstuk, die mij den moed geeft naar aanleiding van die bespreking nog eens de aandacht te vragen. Reeds het tijdschriftartikel van den kapitein van den Belt, dat zoo terecht op menige fout wijst in de wijze, waarop in ons leger schietonderwijs gegeven wordt, deed mij het voornemen opvatten de aandacht te vestigen op enkele m.i. minder juiste gevolgtrekkingen. Het was echter voornamelijk het artikeltje van S., dat mij deed wachten, omdat ik zoo gaarne gezien had, dat anderen, wier stem gezag heeft, het noodig hadden gevonden om door wrijving van gedachten te komen tot een juist begrip in deze zoo belangrijke aangelegenheid. Misschien wist men reeds, dat die gelegenheid in Krijgswetenschappen zou worden geboden en bewaarde men tot zoolang het stilzwijgen. Welnu dan mag ook ik, die het voorrecht niet genoot de vergadering bij te wo nen en door overplaatsing eerst zoo laat in het bezit van het verslag gekomen ben,, nu nog aanspraak maken op een weinig belangstelling voor mijne opmerkingen. De premisse, waarvan de inleider uitgaat, zou ik bijna zeggen, is de ervaring uit den Transvaalschen oorlog. Immers op bldz. 7 van het verslag vinden wij „Ik heb vermeend U deze bijzonderheden van het gevecht bij Colenso te moeten herinneren om geen twijfel te laten omtrent hetgeen ivij van een niet- inlandsehen vijand verwachten kunnen in een toekomstigen oorlog en om U het standpunt te verklarenivaar- op ik me gesteld heb. Waar nu de slag bij Colenso mij juist tot geheel andere ge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 487