468
verhaal van den slag bij Colenso (Voordracht gehouden in de
Mil. Ver. te Berlijn door overste v/d gen. staf v. Lindenau,
Beiheft Mil. Wochenblatt, 5 Maart 1902) en die de zeer juiste ge-
voltrekking maakt, dat ieder nieuw wapen nieuwe vormen nood
zakelijk maakt. Maar hiermede is niet aangetoond, wat wij van
een nietinlandschen vijand te wachten hebben, integendeel de
slag bij Colenso leert een niet-inlandschen vijand, wat hij van ons
te wachten heeft, als hij onoordeelkundig optreedt en wij rustig
in onze bergstellingen zitten.
Het is mij dan ook niet duidelijk, hoe of de bijzonderheden
van den slag bij Colenso het standpunt van den inleider ten
opzichte van de schietopleiding kunnen verduidelijken. De Boe
ren zaten hier in prachtig dekkende stellingen achter een ondoor
waadbare rivier, waarvan de bodem bovendien nog voorzien was
van draadversperringen; wel, ik geloof, dat onze Kromo's zelfs
daar nog rustig gevuurd hadden. Bovendien
Verdediger bekend met afstanden, dus zeer groote uitwerking.
Aanvaller onbekend met afstanden door geheele afwezigheid
van verkenning, dus uitwerking nul (zie verliesopgave op Plaat V).
I. De individueels oefeningen.
Ook hier bouwt de inleider zijn betoog op onjuisten grondslag.
Met andere woorden wordt het doel der individueele schietoefe
ningen, neergelegd in 11 S. V., gezegd, maar helaas onjuist. Het
reglement spreekt niet van een groepeeren der treffers om een
bepaald punt en dit zeer terecht, want voor de groepeering der
schoten zorgt de wet, die elk schijfbeeld, wat groepeering betreft,
beheerscht, n.l. de wet der symmetrie. Wel wenscht het regle
ment, dat die treffers in een bepaalde ruimte om dat gewilde tref
punt worden samengebracht, maar de groepeering ligt buiten de
macht van iedereen, die een schijf beeld schiet; dit wordt dade
lijk duidelijk, wanneer men bedenkt, hoe een schijfbeeld ontstaat.
Het gaat dan ook niet aan om series te scheppen, zooals inlei
der dat gedaan heeft; die spotten met alle spreidingswetten. Bo
vendien is het onjuist uitgedrukt, dat de 3 seriën, die op bldz.
9 v.h. verslag het eerst behandeld worden, op een spreiding zoudén
wijzen van IH/4 en 0 d.M., 0 en IH/4 d.M. en 18 en 8 d.M.. Men
vindt toch niet de spreiding in een schijfbeeld door den afstand
der uiterste trefpunten onderling te metenNu zal ik de eerste