„als de artillerie maar zoodanig is opgesteld, dat de infanterie haar
„vuur niet te spoedig maskeert." Zoo'n opstelling zal vooral in
Indische terreinen dikwerf moeilijk te vinden zijnbuitendien
heeft zij het nadeel, dat de artillerie dan, geïsoleerd van de
hoofdmacht optredende, eene zeer sterke infanteriedekking be
hoeft. Trouwens, waar de I. Y. in vele gevallen het vuur pas
op een 200 M. opende 1), daar zou de infanterie toch het vuur
der artillerie maskeeren. Daarom zijn wij van oordeel, dat
de artillerie wel degelijk groote uitwerking tegen gedekte doe
len moet hebbende dikte der dekkende borstweringen mag,
behalve bij reeds lang te voren ingerichte stellingen, op hoog
stens 2 M. gesteld worden 2j.
Resumeerende
Tegen gedekte doelen is het geweer machteloos; het kanon
moet daarom groote uitwerking hebben op doelen, die zich achter
borstweringen van 2 M". dekken. Deze eisch is klemmender
dan die ad. a. gesteld.
ad. c. Terreinvoorwerpen en versterkingen.
Wanneer wij een landstreek, die niet onder ons direct bestuur
stond, binnenrukken, dan zullen wij daarin meestal verster
kingen aantreffen met zware wallen en muren, waartegen
slechts belegerings-artillerie met succes kan worden gebruikt;
de expeditiën naar Lombok en Samalangan leveren daar voor
beelden van. De lichtere versterkingen, die men in den bewegings
oorlog ontmoet, bestaan uit dunne muren en wallen, benevens
omheiningen van hout of bamboe, die voor een deel dekking
opleveren tegen geweervuur en altijd tegen G. K. kogels. Zul
ke doelen moeten daarom met volle-'projectielen beschoten wor
den. Een zwaar projectiel echter slaat door de lichte dekkingen
heen en springt ver daar achter, zoodat slechts weinig ver
woesting wordt aangerichtzeker niet meer dan door een licht
projectiel. Met een zelfde totaal gewicht aan verschoten mu
nitie heeft men op deze doelen meer succes door lichte, dan
door zware projectielen te bezigen.
Aangezien horizontale dekkingen weinig voorkomen en dan
1). Zie K. V. d. Maaten. De Indische Oorlogen. Deel II 126
2). Zie idem. Deel I 70 e. v. en ook B. 0. 1899/1900 blz. 127.