499
Yiljoen vangt zijn werk: „Mijne herinneringen uit den Anglo-
Boerenoorlog" als volgt aan:
Het was op den 28en September 1899, toen ik de gewone zit
ting van den Tweeden Volksraad bijwoonde, dat de bode mij een
officieel schrijven overhandigde, met de woorden: „Mijnheer, die
klerk van gen. Joubert, wat die brief gebreng het, zegt dat die
generaal verzoek het, dat u haastig moet maak."
Ik opende den brief, bijkans kortadem en zenuwachtig, omdat
ik den inhoud amper kon gissen. Eenigen mijner medeleden,
die nabij mij zaten, vroegen fluisterend en hoogst nieuwsgierig:
„Jong, is dit fout?"
Toen ik de missieve gelezen had, antwoordde ik ten hoogste
opgewonden: „Ja kerels, ik mot opruk naar die Natalgrens en ik
heef maar tijd tot morgen namiddag. Ik moet nu maar die
Raadszaal verlaat, wie weet misschien voor altoos."
De inhoud van het bevel van den Comdnt.-Generaal luidde on
geveer als volgt:
Gij wordt bij dezen opgedragen om morgen- (Vrijdag) avond
te acht uur met het Johannesburg-commando naar Volksrust
op te rukken. Uw veldkornetten hebben reeds instructies het
aangegeven getal burgers te commandeeren met paarden, wagens,
uitrustingen, enz. Eveneens zijn instructies gegeven voor de noo-
dige spoorwegwagens om u met uw commando te vervoeren.
Verdere instructies zult u later ontvangen.
Te Johannesburg was mijn eerste werk mijn verschillende veld
kornetten te gaan bezoeken. Tegen vier uur's middags meende
ik, dat het commando gereed was, zoo goed als dat verwacht
kon worden, en vertrok ik dien avond met het commando in
twee treinen.
Zonder tegenspoed bereikten wij den volgenden middag Stan-
derton, waar ik van den Com^.-Gen1. een telegram ontving mijn
commando daar af te laden en mij met dat van Comdnt. Schiel
het Duitsche korps onder bevel te stellen van den heer J. Koek,
die tot generaal benoemd was.
Hier werden paarden, zadels, enz. uitgedeeldte Johannesburg
was daartoe geen gelegenheid geweest.
Bijna een derde gedeelte der paarden was ongeleerd onder den
man en menig nieuw burger, genaturaliseerde vreemdeling, was
Dl. I, 1903. 33