508 Maandagmorgen vroeg, zegt de schrijver, werd ik door het. donderend knallen van een kanonschot gewekt. Boem! dreunde- het van Pepworth's heuvel. Het was luit4, de Jager, die aldus het hal opende. De Engelschen waren den vorigen nacht reeds uitgetrokken in dichte drommen voetvolk en ruiterij, gesteund door zes veld- batterijen en vele maxims. Zij waren ruim drie mijl van Pep worth's heuvel verwijderd, maar krachtige oogen ontdekten de zwarte strepen, zoodra het licht werd. 't Was een dag, dien ik nimmer zal vergeten, daar ik in 't midden van den kogelregen verkeerde en het mijn eerste onder vinding van dien aard was. Te Dundee kon ik bij onze Creusot's- rechtop staan kijken, waar onze G. vielen, daar de Eng. kanonnen niet bij machte waren onze hoogte te bereiken. Op Pepworth's ging het heel anders! Om medezondaars hierin tof hulp en be moediging te zijn, zal ik mijn gewaarwordingen breedvoerig mede- deelen. Boem- boem- boem- dreunde het op den heuvel. Ik liep, zoo snel ik kon, den heuvel op naar onze kanonnen. Werktuigelijk, instinctmatig beweeg ik mij naar dien ijzeren cirkel van vlam mende vuurmonden. Achter onze kanonnen is er een groote holte op den heuveltop, waarin de caissons enz. schuilen. Daar heen begeef ik mij. Eer ik daar aankwam echter, zag ik, dat er een hagelbui van kogels en bomscherven op die plaats neersloeg. Onze kanonnen voerden een tweegevecht met 3 batterijen (18 stuks) Armstrongs, die den heuvel met projectielen beploegden. Waarheen nu, om te kunnen zien, weten, ondervinden Hoe kan ik het helsche rumoer beschrijven? Waar vind ik woorden voor al de geluiden van dien morgen In 't begin kon ik de ontploffingen tellen, maar spoedig werd het vuren, heen en weer, zóó hevig, zóó woest, zóó kwaadaardig, dat mijn hoofd dreigde te bersten en mijne ingewanden als een vulkaan rom melden. Ik kreeg een akelige hoofdpijn en maagkrampen. Goethe vergelijkt het geluid van bommen bij „het gonzen van tollen en het fluiten van vogelen", maar sedert zijn tijd heeft men zooveel nieuwe ontploffingsmiddelen en soorten G. en G.K. en wat niet al uitgevonden, dat men nu moet spreken van „Brob- dignagiaansche tollen" en „Mammothvogelen," zal men aaneen hedendaagsch artie. gevecht recht doen wedervaren. Het gefluit

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 532