33 levende doelen buiten gevecht te stellen 1), zoo kan een G. K., nadat zij eene borstwering doorboord heeft, wegens de geringe springlading geen uitwerking meer hebben op doelen, die trachten zich achter die borstwering te dekken. Men zal zulke doelen dus met G. moeten bevuren. Een springende G. heeft een zeer plaatselijke werking, vooral in de breedtede uitwerking van een G. van groot en een van klein kaliber met dezelfde metaalbe lasting is ongeveer even groot. Beide vernietigen wat zich in eene strook van 10 tot 15 M. breedte en 50 tot 100 M. diepte bevindt, alleen de G. van groot kaliber verkwist zijne krachten door misschien met 10 stukken te treffen, wat de kleine G. reeds met één enkel springstuk buiten gevecht stelt. 2) Tegen gedekte levende doelen wenschen we dus te bezigen een lang kanon van klein kaliber, dat, daar de G. slechts eene zeer plaatselijke uitwerking heeft, eene groote vuursnelheid mo gelijk maakt. Zoo geeft een snelvuurkanon van 4 cM., dat een G. van 0,9 KG. met eene V0 van 500 M. verschiet, op afstanden beneden de 1500 M. nog uitwerking op levende doelen, die zich achter borstweringen van 2,5 M. dikte trachten te dekken. 3) Maar voldoet zoo'n kleinkaliber snelvuurkanon ook aan de ove rige door ons voor de uitwerking opgestelde eischen? Menigeen zal tegen ongedekte levende doelen liever een G. K. met groote dieptewerking bezigen dan de G., waarmede kl. kal. snelvuur kanonnen uit den aard der zaak uitsluitend zijn uitgerust. Maar de in theorie zeer groote uitwerking van G. K. vuur valt in de practijk zoo dikwijls tegen. De G. K. toch is door haar tijdbuis zeer gevoelig voor atmosferische invloedenzelfs in Europa heeft men daar last van. Zoo schrijft kapt. Dell: Middelerwijl heeft 1) Zie o. a. Schweiz. Zeitschr. für A. u. G. 1902 JSTo. 7, S. 258. 2) Zie Langlois „L'artillerie de campagne etc 4e partie 6. 3) In do Mil. Speet. 1896 schrijft kapt. Collette op blz. 260: „Aangezien het indringingsvermogen Yan het projectiel omgekeerd evenredig is met de middellijn, is een klein kaliber gewenscht." Dit is alleen juist, -wanneer de metaalbelas ting dezelfde is; doch dan moet het projectiel van kleiner kaliber een grooter betrekkelijke lengte hebben. Aangezien deze lengte aan grenzen gebonden is, die voor de verschillende kalibers niet veel verschillen, zoo is omgekeerd: hoe grooter het kaliber, des te grooter het indringingsvermogen. (Zie Berkhout: Handleiding tot de kennis der artillerie voor de cadetten der Inf, Cav. en Genie VII. Het Schieten blz. 47) De indringing in grond van een kanon van 4 cM. is berekend met behulp van de benaderingsformule?, voorko mende in do 9o voordracht van Von Wuich. Dl. I 1902. 3

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 53