528
woordt, maar dan zeg ik: „Zeer veel dank voor uw vereerend
vertrouwen, doch ik wensch „geen rem voor den vooruitgang
„der wetenschap te zijn".
Ge vindt mijn antwoord wellicht paradoxaal. Och, mijnheer de
Redacteurlaat ik u dit zeggen, dat er geen gevaarlijker vijand
tegen den vooruitgang der wetenschap bestaat dan het autori
teitsgeloof. Ik erken, dat het somtijds nuttig kan werken, waar
iemand, die toevallig de zaak goed inziet, door zijn gezaghebbend
woord zijn oordeel overal ingang doet vinden. In 't algemeen
echter werkt het in hooge mate nadeelig. Het duidelijkst treedt
dit in het licht, waar de vermeende autoriteit onjuiste meenin
gen voorstaat. Maar ook dan, wanneer hij de zaak goed inziet,
werkt het geloof in zijne uitspraken verlammend, om niet te zeg
gen, doodend op den zelfstandigen studiegeest. We zijn, om de
woorden van Regnault te gebruiken, van nature geneigd onzen
naaste dommer te achten dan ons zeiven, en als wij gedwongen
zijn te erkennen, dat hij onze meerdere is, dan stellen we ons
schadeloos, door hem zóó hoog te verheffen, dat er geen vergelij
king mogelijk is. We meenen dan reeds meer dan onze plicht
te hebben gedaan, als we zijne onderzoekingen en studiën hebben
gevolgd, en we denken er nauwelijks aan op de door hem ver
kregen resultaten voort te bouwen. Indien toch bij het einde
niet tevens de grens van het menschelijk kunnen stond, zou hij
zoo redeneeren we wel verder gegaan zijn. Waagt een begin
nend schrijver ooit het stoute stuk met hem van meening te ver
schillen, dan breekt een storm van verontwaardiging los, en hij
mag somwijlen nog dankbaar zijn, als men zijn arbeid aan her-
senverweeking dan wel aan grootheidswaanzin toeschrijft, 't Gaat
bijna in alle takken van wetenschap zoo, en het feit bijv., dat
Frankrijk part noch deel gehad heeft in den kolossalen vooruit
gang der algemeene scheikunde sedert 1880 ligt nagenoeg uit
sluitend in het bespottelijke autoriteitsgeloof van de Fransche
chemisten in de uitspraken van Berthelot. En het feit, dat de
theorie van het inschieten nog steeds in embryonalen toestand
verkeert, is voornamelijk te wijten aan Yon Wuich, of liever aan
het blinde autoriteitsgeloof, waarin die schrijver zich verheugt.
Toch zal ik misschien later eens beproeven, of ik niet eene be
hoorlijk afgewerkte, populaire verhandeling over de theorie van