585 ting en stel haar gelijk met het denkbeeld, nu en dan door een over moedige geuit en soms tot schade toegepast, dat een aanvoerder in een stelling zich nu eu dan bloot moet geven om zijn manschappen te doen zien, dat hij geen vrees kent. Niets is natuurlijker dan dat bij een onverwacht stooten op een vij andelijke hinderlaag ook de aanvoerder op eigen verweer bedacht is. Is de commandant geheel voorbereid, d. w. z. heeft hij een deugdelijk wapen in de hand, dan kan hij zijn volle aandacht wijden aan zijn troep, die dat meermalen, vooral als hij uit jonge Javaantjes bestaat, broodnoodig heeft. Moet de aanvoerder eerst nog voor zich zelf uitmaken of hij zijn sabel of revolver zal trekken en daarna tot deze verrichting overgaan dan kan het licht voor hem zelf en voor zijn troep te laat zijn. Het geheel ongewapend gaan van den chef is verkeerd, omdat het gegrond is op een steunen op anderen en het geval laat zich licht denken, dat die officier, al is 't ook maar eenige passen, moet terugwijken (vluchten) voor een enkelen vijand. Typisch is ook 'tgeen mij een van die officieren vertelde, dat hemzelf was overkomen. Bij 't omsingelen van een huis had hij de sabel geleend van een der andere officieren, die mede in het bezit van een revolver was; door het ketsen van de revolver zou echter deze officier het slachtoffer zijn geworden van 't afstaan van zijn sabel, als niet een naastbij staaud fuselier ware toegesprongen en den aanvaller had neergelegd. Het in ha chelijke oogenblikken leenen van een wapen veroordeelt al van zelf het ongewapend uitrukken van aanvoerders. In onze terreinen tegen onzen vijand mag dat niet. Ik sprak zoo juist over het dragen van de geweren door de manschappen. Het eerste, wat den fuseliers bij hun aankomst op Atjeh moet worden afgeleerd, is het aan den schouder dragen van het geweer. Deze draag wijze deugt in het geheel niet voor een oorlogsterrein, waar van den vijand altijd een plotselinge aanval met het blanke wapen te verwachten is. Met het geweer aan den schouder is de man weerloos; de meest gewenschte houding zou wel zijn die van „vaardig", maar daar deze te vermoeiend is, moeten we de soldaten gewennen met het geweer „over" te loopen en wel in bedekt terrein liefst over den rechterschouder, de rechterhand in de greep. Wanneer we zóó marcheeren, op 2 gelederen, het kader tusschen de gelederen, alles goed opgesloten en nu en dan een wakker- makende waarschuwing tot de manschappen en we hebben bovendien den troep eraan gewend op het commando „halt" dadelijk naar beide zijden front en vaardig te maken, dan behoeven we geen klewangaanval te vreezen; de vijand zal dan steeds het onderspit delven en onze verwon dingen slechts zeer gering zijn. Ik wil hier alleen nog aan toevoegen, dat het m. i. noodig is een paar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 559