552 Natuurlijk, dat er in die dagen ook wel berichten uit het vijan delijke kamp tot ons kwamen. T. Oemar onthield zich van elke rechtstreeksche vijandelijke handeling jegens ons gezag, ten minste als men onder de zooda nige niet rangschikt het in bezit houden van de hem verstrekte vuurwapens en munitie. De eerste berichten luidden, dat hij in het geheel geen samenwerking wenschte met de XXVI Moekims; naar men zeide, was hij nog verstoord over den inval, ten vorige jare door lieden uit die Moekims in het Lepongsche gedaan. Zijn meeste goederen van waarde werden naar Lepong, Naga Oem- bang en andere schuilplaatsen vervoerd. Te Pasar Oleh-Gli, nabij Pakan Badak, tusschen Lam Hassan en Adjoen Tebal en in de richtingLam Baid—Lam Tengah, werden wel kleine versterkingen opgericht, loopgraven en coupures gegraven, daarentegen ver strekte hij o.a. aan een twintigtal Chineezen, die te Lampisang ge werkt hadden, een vrijgeleide tot voorbij Pakan Badak, waardoor deze lieden ongedeerd binnen de geconcentreerde linie kwamen. Aan meerdere hoofden zond hij eene oproeping om te Lampisang te komen, o.a. aan T. Nja Mohamad (9 Moekims), die weigerde er aan gevolg te geven, en zich met zijne geweren en munitie terug trok in zijn versterkte woning te Toebaloe. Aan die op roeping voldeed o.a. wel T. Tjoet Toengkoeb. Zekere Tengkoe Sjech Tjot Poetoe ontving een brief van Panglima Polim, om hem over te halen mede over te loopen, tevens berichtend, dat hij (Polim) op weg was naar Lampisang. Een aanverwant van Nja Mohamad, Nja Gedong, een van Oemar's meest beduidende aanvoerders, bouwde eene benteng in kampong Lamtehen. Tal van lieden uit de IY Moekims voornamelijk uit Lampoe' Oe sloten zich dagelijks bij Oemar aan. In zijne poging om ook lieden van binnen de linie te werven leed hij vrij wel schipbreuk; de stemming in de V meunatha's Lampoedaga (alle kampongs behoorende tot de VI Moekims) was nog sterk tegen den afval. 's Nachts legde hij hinderlagen, versterkte de bezetting zijner bentengs, deed in het kort juist als wij. Zóó stonden de zaken, toen op den 8eE April werd overgegaan tot het ontzetten van Lamkoenjit en Biloel door een troepenmacht van 21/2 bataljon •en hulpwapens.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 578