DE ZIJGANGEN VAN MIDDELMATIGE RUITERS.
In zijn interessant artikel „Een en ander over Australische
ponies" in de 10° aflevering van het Indisch Militair Tijdschrift
van dit jaar zegt de Heer Hekkema iets over zijgangen, waar
omtrent ik niet kan nalaten een enkel woord in het midden
te brengen. De geachte schrijver stelt zich nl. op het stand
punt, dat zoo velen ten opzichte van deze actueele zaak inne
men erkennend eenerzijds, dat het goed rijden van zijgangen
slechts voor enkele talentvolle ruiters is weggelegd en ander
zijds zich niet los kunnende maken van het geloof, waarin men
is opgevoed, dat ze onmisbaar zijn voor de africhting van troe
penpaarden, geeft men toe, dat de zijgangen door middelmatige
remonteruiters niet kunnen worden gereden, maar verklaart te
gelijk, dat men ondanks slechte toepassing ervan, toch goede
resultaten heeft verkregen. En wanneer nu een erkend bekwaam
en vlot ruiter als de Heer H. openlijk dit standpunt inneemt,
is het te verwachten, dat velen, die in deze zaak geen stellige
opinie hadden, met hem mee zullen gaan, zonder te vallen
over de innerlijke tegenspraak, die er ligt in de verklaring, dat
men iets verkeerds doende toch tot goede resultaten komt.
De Heer H. begint met van het streven van vele militaire
ruiters te gewagen om bij de africhting van remonten zoo min
mogelijk van de manege gebruik te maken. Als de woorden „zoo
min mogelijk" letterlijk mogen worden opgevat, ben ik het ge-
heel met Z.Ed.Gestr. eens, maar daarin verschilt de door hem
aangeduide nieuwe richting niet van de oude: de manege is voor
troepenpaarden geen einddoel en niemand wil de manege langer
gebruiken dan noodig is. Was het echter zijn bedoeling om
te zeggen, dat het een eigenaardigheid is van de nieuwe rich
ting om de manegedressuur principieel in absoluten zin kort te
maken, dan kan ik niet met hem medegaan. Manegedressuur,
zoolang als noodig, is de algemeene eisch en ook zij, die zij-