40
gangen, gegeven de hedendaagsche toestanden, voor troepen
paarden afkeuren, overschrijden voor de dressuur hunner paar
den, waar noodig, den normalen tijd van acht maanden rnane-
gedressuur, die o. a. het voorschift betreffende het africhten van
de paarden der cavalerie (van 1902) aangeeft. Op dit punt moet
de Heer 11. dus in zijn studietijd het zal wel a slip of the
pen zijn, dat Z Ed.Gestr. deze, alsof het vanzelf sprak, een plaats
in het verledene aanwijst verkeerd zijn voorgelicht. Volko
men juist is het evenwel, zooals reeds is gezegd, dat velen de
zijgangen voor troepenpaarden afgeschaft wenschen te zien en
dit niet, omdat ze de zijgangen in beginsel verkeerd achten,
maar omdat de practijk hen leert, dat de remonterijders ze
niet kunnen rijden en de steeds mislukkende pogingen ertoe
ten nadeele van het paard zijn.
De Heer H. zal niet in beschouwingen treden of zonder zij
gangen het paard in alle opzichten als militair paard geschikt
kan worden, wat dan ook overbodig is, aangezien die vraag
reeds lang bevestigend is beantwoord door hoogst bevoegde mi
litaire ruiters, toegerust met de rijkste en veelzijdigste ervaring.
Het is verder aan geen twijfel onderhevig, dat een door mid
del van zijgangen afgericht paard beter en langer voor den
dienst geschikt is dan een, dat niet met deze kunstgangen is
afgericht, maar het is even waar, dat paarden, die door mid
delmatige ruiters met eenvoudige middelen zijn afgericht, beter
uit de dressuur komen dan zulke, die onderworpen zijn geweest
aan de pogingen van dergelijke ruiters om zijgangen als dres-
suurmiddel te gebruiken. In het eerste geval heeft werkelijke
kunst de natuur verbeterd, in het tweede geval is het vele
goede, wat de natuur gaf, behouden en geleidelijk ontwikkeld, in
het derde is de natuur tegengewerkt en veel van het goede be
dorven.
De Iieer H. stelt zich blijkbaar iets vreemds voor, wanneer
hij denkt aan de manier van gaan van paarden, die zonder zij
gangen zijn afgericht; hij laat na die voorstelling nader te be
schrijven, maar ze leidt hem er kennelijk toe om het gaan zoo
wel als de houding van zulke paarden iets buitenissigs te vinden.
Wat het gaan betreft, wil ik hier slechts opmerken, dat de
natuur niet karig is geweest met wat ze den paarden in zake