42
zich zelf en die alleen berust op de macht, die een goede dres
suur den ruiter over het paard heeft gegeven en waardoor hij
in staat is de achterbeenen van het paard onder te brengen,
zooals hij het wenscht.
Dit onderbrengen der achterbeenen, dit brengen van het paard
op de achterhand, wordt niet bereikt, kan niet worden bereikt
door de ongebogen zijgangen; het tegendeel is waar en wel om
de volgende reden.
Aangezien het zwaartepunt vóór de achterbeenen ligt, brengt
iedere vóórwaartsche tred der achterbeenen deze naar het zwaar
tepunt toe, met het onmiddellijk gevolg natuurlijk, dat het ach
terbeen belast, het voorbeen ontlast wordt en wanneer men nu
zorgt, dat het zwaartepunt zich niet naar willekeur naar voren
kan verplaatsen en tegelijk de achterbeenen tot krachtig voor
uit treden noopt, wat aan alle geoefende ruiters (dus ook aan
diegenen, welke geen aangeboren talent hebben) bij niet te moeie-
lijke paarden gelukt, leeren de achterbeenen op geheel natuur*
lijke wijze langzamerhand een grooter deel van het lichaams
gewicht dragen. Bij den ongebogen zijgang echter treden de
achterbeenen zonder meer zijwaarts, dus van het vóór hen gelegen
zwaartepunt afvandaar, dat ze minder te dragen krijgen dan
wanneer ze zich eenvoudig voorwaarts hadden verplaatst, wat
het gevolg heeft, dat de voorbeenen meer worden belast, m.a.w-
het paard op de voorhand wordt gebracht.
Daarentegen is het eigenaardige van de gebogen zijgangen,
dat de achterbeenen, alvorens de zijwaartsche beweging te beginnen-,
zich naar het zwaartepunt toe plaatsen en aldus, zich dicht bij
het zwaartepunt bewegende, het lichaam zijwaarts dragen. Ze
zijn hierbij dus sterk belast ten bate van het ontlasten der voor
beenen. Het buigen van de wervelkolom is een der middelen
om tot dit dragen door de achterbeenen te geraken, vandaar
de naam gebogen zijgang. Andere eischen voor den gebogen
zijgang zijn, dat men het paard op de achterhand moet kunnen
verzamelen en zijn beenzetting volkomen zuiver moet kunnen
regelen en het werken met deze middelen is slechts aan wei
nigen gegeven, die aangeboren talent hebben en zich veel heb
ben geoefend. Oefening alleen kan het ontbrekende talent nooit
vergoeden, evenmin als iemand, die geen schildersnatuur heeft