47 van ongekunstelde africhting krijgt de Heer H. in dressuur, krachtens hun behendigheid in den galop springen ze juist aan en de Heer H. schrijft dit toe aan de pseudozijgangen zijner middel matige remonteruiters. Het bewijs, dat het goede aanspringen aan het ras der paarden ligt en niet aan de zijgangen, ligt hier in, dat men het verkeerd aanspringen dikwijls ziet bij paarden van een ander ras, bij de Sandelhouts, die met zijgangen van de zelfde kwaliteit zijn afgericht als de ponies. Hetzelfde rason derscheid valt blijkens de beschrijving van den Heer H. bij den frontgalop op te merken: de kalme, goed galoppeerende Austra liërs, die met gemak bij den frontmarsch zijn te houden en daar tegenover de Sandelhouts, die zich bij den frontgalop dikwijls met zooveel geweld op het gebit werpen, dat de ruiter alleen voor zijn paard aandacht kan hebben. De geachte schrijver haalt hier een goed voorbeeld aan een uit vele ten bewijze, dat de ge hoorzaamheid, die door ongebogen zijgangen is verkregen, niets is dan een manegevertooning. Ook alle Sandelhouts, waarop de Heer H. hier het oog heeft, zijn met zoogenaamde zijgangen af gericht, maar de gehoorzaamheid eindigt, waar in den practischen dienst de storende invloeden beginnen. Paarden, die op ratio- neele wijze tot een graad van africhting zijn gebracht, als wer kelijke zijgangen geven, werpen zich in galop niet op het gebit, al zouden ze zich ook tot den hoogsten graad opwinden; hun temperament doet niets af aan het gemak, waarmee ze zijn te houden, want ze zijn tot de ware gehoorzaamheid gebracht, tot de gehoorzaamheid ondanks henzelve om de eenvoudige en eenige reden, dat de ruiter in staat is naar willekeur hun achterhand onder te brengen en onder te houden. Het is mij niet mogelijk in den galop van de ponies van den Heer Hekkema het bewijs te zien, zooals Z.Ed.Gestr. doet, van het vruchtdragende van de zijgangen van middelmatige ruiters hun practische wijze van galoppeeren onder den ruiter is slechts een nieuw bewijs hiervoor, dat, hoe meer een paard door de natuui voor rijpaard is voorbeschikt, er des te minder voor noodig is om er een bruikbaar dienstpaard van te maken. F. Kattenbusch. Kapitein der Artillerie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 67