51
den n. 1. of men op een stilstaand, of op een bewegend doel richt.
I. Eicliten op stilstaande doelen.
Bij vuurmonden, ingericht voor het richtvlak van Roijen, zal
men in dit geval den kijker gebruiken benevens het quadrant-
De reden hiervan ligt in de meerdere nauwkeurigheid, terwijl
de duur der richting niet belangrijk grooter zal zijn dan bij
gebruik van den opzet.
De vuurmonden, die hiervoor in aanmerking komen, zijn de
Hw. en Mr. van 12 cM. A., die tevens voorzien zijn van een
opzet met langen dwarsarm en 2 vizierkorrels. Zoolang niet
alle vuurmonden van dit kaliber voor het gebruik van den kijker
ingericht zijn, moet men dus wel van den opzet gebruik maken.
Ook is het geval zeer goed denkbaar, dat het richtvlak van een
vuurmond defect raakt, zoodat men dan eveneens den opzet zal
moeten gebruiken.
De beschouwing over dezen opzet, welke hierna volgt, kan
dus gerust op haar plaats gerekend worden.
Is het doel niet duidelijk zichtbaar, vreest men, dat het door
eigen vuur, door mist of regen aan 't gezicht onttrokken zal
worden, dan moet na de eerste richting een hulprichtpunt wor
den gezocht.
De onderstelling is niet te gewaagd, dat, wanneer 't doel door
mist of regen aan 't gezicht onttrokken wordt, dit ook met het
hulprichtpunt het geval zal zijn en hiervan dus evenmin gebruik
kan worden gemaakt. Hier zouden dus richtschalen tot hun
volle recht komen.
Uit 't bovenstaande volgt reeds eenigszins aan welke eischen
oen goed hulprichtpunt moet voldoen.
De eischen hieraan te stellen zijn:
1. Het punt moet duidelijk zichtbaar zijn en blijven, zoo noodig
moet het bij nacht te verlichten zijn.
2. Het punt mag (bij gebruik van den opzet zoowel voor de
hoogte- als de zijdelingsche richting) niet te ver zijwaarts van
de schootslijn liggen, daar men anders bij het vermeerderen of
verminderen der elevatie belangrijke zijdelingsche afwijkingen
krijgt.