ANTWOORD AAN B. NAAR AANLEIDING VAN ZIJNE ARTILLERISTISCHE OPMERKINGEN IN DE lOde AFLEVERING I. M. T. 1903. Waar ik in de 7de aflevering van 1902 van dit tijdschrift tegen eenige opmerkingen van H. C. meende te moeten opkomen, om dat zij hij den invoer van het snelvuurgeschut bij de bereden artillerie aanleiding zouden kunnen geven tot teleurstelling, was het uitsluitend mijne bedoeling voor de goede zaak te ijveren. 't Zou mij zelfs zeer aangenaam zijn geweest, indien H. C. mij had kunnen en willen overtuigen, dat mijne eenigszins pessimis tische beschouwingen omtrent ons toekomstig snelvuurgeschut onjuist zijn en we met recht mogen verwachten, dat dat mate rieel dezelfde capaciteit hebbe als dat der Europeesche legers, waartegen het geroepen zal zijn op te treden, zelfs bij behoud van ons tegenwoordig paardenmateriaal. Deze vreugde werd echter niet mijn deel en zal dat, vrees ik, ook niet worden blijkens een artikel in de Javabode d.d. 11 Sep tember 1902, waarin H. C. de verbetering van het artilleriepaard betoogt, juist om ons veldkanon meer capaciteit te kunnen geven. Mijn collega B., in de veronderstelling echter, dat H. C. moge lijk nog niet voldoende bewijsmateriaal bijeengegaard heeft om mij te weerleggen, meent intusschen wel kans hiertoe te zien zonder bewijsmateriaal en heeft daarom alvast naar de pen ge grepen om de onjuistheid mijner beweringen aan te toonen. Hij houde het mij ten goede, maar het eenvoudige gebruik van het woordje „dus" is geen bewijs. Wanneer hij echter intusschen kennis genomen heeft van de gegevens van het uitgezonden proefveldmaterieel, dan zal hij gezien hebben, dat mijne bewering en nog niet zoo geheel bezijden de waarheid vallen. Volgens B. is het absoluut niet noodig, dat, hoewel ons geschut 1200 KG-. hoogstens mag wegen, daarom ook het arbeidsvermo gen van het projectiel bij V0 (V0 beteekent inderdaad de snelheid

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 83